27250 |
seingever |
aan de schel zijn:
an dǝ šɛl ziǝ/zen (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
aanslager:
anšlę̄ǝjǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Zolder]),
schachtman:
šātman (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Verantwoordelijke voor het seingeven bij het dalen en stijgen van de liftkooien. Seingevers bevinden zich aan iedere hoofdschacht, zowel onder- als bovengronds, en ook aan de tussenschachten en op- en neerbraken. Zij bedienen de lift en zijn vaak belast met het in- en uitladen van de mijnwagentjes (Vanwonterghem pag. 60). Zie voor het woordtype "klopper" (Q 117) ook het lemma Seinen Geven. [N 95, 132; N 95 133; monogr.; Vwo 109; Vwo 110; Vwo 700]
II-5
|
34522 |
seksen |
keuren:
kȳrǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Bij kuikentjes de haantjes van de hennetjes afzonderen en ze vervolgens doden. Haantjes zijn er minder nodig en het is onvoordelig om die lang eten te blijven geven. [N 19, 58; JG 1a, 1b]
I-12
|
20962 |
selderij |
selderij:
tsel’derij (Q121c Bleijerheide)
|
selderie
I-7
|
24549 |
seneblad |
senneblader:
tsin’nesblaar (Q121c Bleijerheide)
|
senaabladeren
III-4-3
|
28799 |
serge |
serge:
serge (Q121c Bleijerheide)
|
Licht gekeperde wollen stof waarvan de inslag minder glad en minder dicht is dan de ketting en slechts weinig in het gezicht komt. Volgens de informant van Q 16 is sergette serge waarin zijde is verwerkt. [N 62, 75d; N 59, 201]
II-7
|
19778 |
sering |
flieder:
flie’der (Q121c Bleijerheide, ...
Q121c Bleijerheide),
flieder (d.):
flīdər (Q121c Bleijerheide),
groffelsnagel:
jrof’felsnaal (Q121c Bleijerheide, ...
Q121c Bleijerheide),
seringen
jroffelsneël (Q121c Bleijerheide, ...
Q121c Bleijerheide)
|
sering
I-7, III-2-1, III-4-3
|
30951 |
siergaatjestang |
sierlokertang:
tsę̄rlø̜xǝrtsaŋ (Q121c Bleijerheide)
|
De tang waarmee men siergaatjes maakt. [N 60, 46e]
II-10
|
19385 |
sierkleedje, antimakassar |
dekje:
dɛkšə (Q121c Bleijerheide)
|
sierkleedje, kinderdekentje
III-2-1
|
18681 |
sierlijke omslagdoek |
omslagdoek:
ömsjlaasch-doch? (Q121c Bleijerheide)
|
omslagdoek, sierlijke ~ met franjes, thans nog wel in gebruik als kapstok- of tafelkleedje [draadjesneusdoek, fraanjeldook] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30932 |
sierrozet |
rozet:
rozɛt (Q121c Bleijerheide)
|
Een roosvormige versiering. [N 60, 34a]
II-10
|