29408 |
binder |
binder:
beŋǝr/beŋstǝr (Q121c Bleijerheide)
|
Degene die achter de maaier of aflegger aankomt en die de door hem gemaakte geleggen tot schoven bindt. Vergelijk ook het lemma ''aflegger'' (4.4.4). Soms is door de zegsman de opgave van de mannelijke vorm aangevuld met de aanduiding van de vaak voorkomende vrouwelijke vorm; waar deze afleiding onregelmatig is, is deze hier ook aangegeven. [N 15, 15c en 26; monogr.]
I-4
|
31001 |
binnennaaiels |
binnenels:
benǝɛls (Q121c Bleijerheide),
schupels:
šøpɛls (Q121c Bleijerheide)
|
De licht gebogen els die vooral voor het binnennaaien wordt gebruikt. De woordtypen schupels, schupjesels en lepelzuil wijzen op een els met een lepelvormig uiteinde. Zie afb. 41. [N 60, 177a; N 60, 177b]
II-10
|
31000 |
binnennaaigroef |
groef:
jruf (Q121c Bleijerheide)
|
De sleuf die men maakt rondom de rand van de binnenzool om onder het binnenvlak, dat met de voetzool in aanraking komt en dus effen en glad moet blijven, door te naaien. Om de loopzool zo aan de schoen te naaien, dat er van de naad op het loopvlak niets te zien is, verzinkt men deze. Men snijdt daartoe een groef in het loopvlak, waarin de steken gelegd worden. [N 60, 106a]
II-10
|
18458 |
binnennaaigroef [wld ii.10, p. 41] |
groef:
jroef (Q121c Bleijerheide)
|
De sleuf die men maakt rondom de rand van de binnenzool om onder het binnenvlak, dat met de voetzool in aanraking kwam en dus effen en glad moest blijven, door te naaien (groef?) Zie tek. 88. [N 60 (1973)]
III-1-3
|
31002 |
binnennaaisteek |
binnensteek:
benǝštex (Q121c Bleijerheide)
|
De steek zoals men die toepast bij het binnennaaien. Zie afb. 42. [N 60, 112a]
II-10
|
30990 |
binnenneus |
binnenkap:
benǝkap (Q121c Bleijerheide)
|
Het stijve stuk leer, in de vorm van een schoenneus, dat ter versterking in de neus aangebracht wordt. Zie afb. 37. [N 60, 81a; N 60, 81b]
II-10
|
18449 |
binnenneus [wld ii.10, p. 39] |
binnenkap:
binnekap (Q121c Bleijerheide)
|
Een stijf stuk leer in de vorm van een schoenneus, aangebracht in de neus van een schoen ter versterking? (binnenneus?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
28837 |
binnenvoering |
lijnen:
liŋǝ (Q121c Bleijerheide),
stijf lijnen:
štif liŋǝ (Q121c Bleijerheide),
tussenvoer:
tøšǝvōr (Q121c Bleijerheide)
|
Voeringstof die steun en vormvastheid geeft aan bepaalde plaatsen en onderdelen van een kledingstuk. Er zijn verschillende soorten binnenvoering. Zo is stoom een gaas dat sterk gepapt is, in katoen of rayon (Meima I, pag. 209). Dit dient voor tussenvoering in vesten en de onderkant van mouwen. [N 59, 36; N 59, 39; N 59, 133]
II-7
|
29044 |
binnenvoering innaaien |
het voer aannaaien:
ǝt vōr āniǝnǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Het innaaien van de binnenvoering. [N 59, 118]
II-7
|
31992 |
binnenwerkse maat |
binnenmaat:
benǝmǫas (Q121c Bleijerheide),
dagmaat:
dāxmǫas (Q121c Bleijerheide)
|
De maat die aan de binnenzijde gemeten wordt, dat wil zeggen van de ene binnenste rand van het werkstuk tot de andere. Zie ook het lemma ɛdagmaatɛ in Wld II.9, pag. 111. Het betreft daar de binnenwerkse maat van kozijnen.' [N 53, 200b]
II-12
|