25086 |
snel, vlug |
gauw:
jauw (Q121c Bleijerheide),
nijds:
nietsj (Q121c Bleijerheide),
vlot:
flot (Q121c Bleijerheide),
zier:
zier (Q121c Bleijerheide)
|
snel, vlug
III-4-4
|
31366 |
snijbok |
pionier:
pionier (Q121c Bleijerheide)
|
Opklapbaar statief waarop een pijpklem of bankschroef bevestigd kan worden waarin men het werkstuk kan vastklemmen om dat bijvoorbeeld van schroefdraad te kunnen voorzien. Het statief bestaat doorgaans uit drie poten, een schapje voor gereedschap en een vloergedeelte waarop men staat. Zie ook afb. 94. [N 64, 66a; N 33, 298]
II-11
|
33514 |
snijbonen |
fietsjbonen:
fietsj’boeëne (mv.) (Q121c Bleijerheide)
|
snijboon
I-7
|
30939 |
snijden |
op maat snijden:
op moas šniǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Het leer snijden in pasklare stukken. [N 60, 38]
II-10
|
31363 |
snijijzer |
kluppe:
klup (Q121c Bleijerheide),
snijijzer:
šni-īzǝr (Q121c Bleijerheide)
|
Stalen werktuig om uitwendig schroefdraad aan buizen, staven, bouten, etc. te snijden. Een veelgebruikt type bestaat uit een ronde snijplaathouder met twee handvatten, waarin een verwisselbaar, rond snijblok kan worden aangebracht. In het midden van dit snijblok zit een rond gat met schroefdraad. Enkele gaten rond dit centrale gat vormen de snijkussens. De snijblokken zijn soms aan één kant open, zodat het snijgat door middel van stelschroeven iets kan worden versteld. Zie ook afb. 92e, f, g. Voor het op volle diepte snijden van een schroefdraad moet het snijijzer twee of drie maal worden opgeschroefd. De snijkussens van het snijblok worden daarbij steeds met de stelschroeven op een nauwere afstand ingesteld. Zie ook het lemma "snijblok, snijkussen". Het snijijzer voor gasdraad is vaak voorzien van een ratel, waardoor het draadsnijden op lastig bereikbare plaatsen mogelijk is. Met de woordtypen snelsnijijzer, snelijzer en snelsnijder wordt een speciaal type snijijzer aangeduid. Met dit werktuig kan, in tegenstelling tot het gewone snijijzer, in één keer schroefdraad aan buizen, staven, etc gesneden worden. [N 33, 293-294; N 33, 297; N 64, 65a-b; monogr.]
II-11
|
30846 |
snijkant |
kling:
kleŋ (Q121c Bleijerheide),
snit:
šnet (Q121c Bleijerheide)
|
Het scherpe gedeelte van een mes. [N 60, 175a]
II-10
|
30940 |
snijmes |
trekmes:
trękmɛts (Q121c Bleijerheide)
|
Lang mes met een recht blad en twee, vaak bolvormige, handvatten. Zie ook afb. 209. Het snijmes wordt gebruikt door diverse houtbewerkers zoals de timmerman, de stoeldraaier, de kuiper en de wagenmaker. De kuiper bewerkt er vooral de buitenkant van duigen mee, maar hij vormt er vaak ook de schuine buitenrand mee aan een vatbodem. Vgl. de woordtypen bodemmes en bodemsnijmes. De wagenmaker snijdt er spaken voor karwielen mee. Het eerste lid in het woordtype speekmes verwijst daarnaar. [N E, 13b; N E, 15; N E, 41; N G, 11a; N 33, 272; N 47, 12a; N 53, 76; A 32, 6; monogr.]
II-12
|
30944 |
snijplank |
snijbred:
šniǝbrɛt (Q121c Bleijerheide)
|
De lindehouten plank die op de snijtafel ligt en waarop men het leer afsnijdt. De gewone afmetingen zijn 80x50x6 cm. [N 60, 43b]
II-10
|
30943 |
snijtafel |
uitsnijdis:
ūsšniǝdøš (Q121c Bleijerheide)
|
De smalle, hoge werktafel waarop het leer gesneden wordt. "De snijtafel moet zoo hoog zijn dat er in staande houding aan gewerkt kan worden; het tafelvlak zij minstens zoo groot, dat men er een kalfsvel behoorlijk op uitspreiden kan. Rechts en links van den snijder moeten in de tafel schuifladen aangebracht zijn ter bewaring of berging van kleine lederstukken, elastiek, gereedschap enz. Ter berging van de vellen enz. dienen verschillende, naast de tafel geplaatste schappen of rekken." (Knöfel I, pag. 178). Zie afb. 25. [N 60, 43a; N 60, 43b]
II-10
|
17762 |
snijtand |
voorste tand:
vudschte zank (Q121c Bleijerheide)
|
snijtand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|