31504 |
solderen |
aaneenloden:
an ̇ēlyǝ (Q121c Bleijerheide),
loden:
lyǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Twee of meer metalen delen door middel van soldeersel met elkaar verbinden. Het soldeersel is een metaal of een legering waarvan het smeltpunt lager ligt dan dat van de te verbinden metalen. Het wordt tijdens het solderen met behulp van een soldeerbout, een soldeerlamp, etc. verhit en vloeibaar gemaakt. De te verbinden vlakken worden vóór het solderen met een vloeimiddel gereinigd om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken en om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan. Zie ook het lemma "hardsolderen". [N 64, 28a; N 100, 19; L 7, 12; monogr.; N 33, 194 add.]
II-11
|
27585 |
solliciteren |
voor werk gaan:
vyr wɛrk joǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Winterslag, Waterschei]),
voor werk schrijven:
vyr wɛrk šrīvǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
voor werk vragen:
vyr wɛrk vro.ǝgǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
zich aangeven:
zix ājēǝvǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
zich aanmelden:
zix āmɛldǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Winterslag, Waterschei])
|
[N 95, 1001]
II-5
|
28833 |
soorten patronen of dessins |
effen:
ęfǝ (Q121c Bleijerheide),
gebloemds:
jǝblømts (Q121c Bleijerheide),
karreest:
karēst (Q121c Bleijerheide),
ringetje:
reŋšǝ (Q121c Bleijerheide),
streepje:
streepje (Q121c Bleijerheide),
topje:
typjǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Diverse patronen of motieven in de stof. [N 62, 74b; MW]
II-7
|
18435 |
soorten rokken |
sierrok:
In banen geknipt.
sierrok (Q121c Bleijerheide)
|
Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
33224 |
sorteermachine |
sorteermachine:
sǫrtērmašiŋ (Q121c Bleijerheide)
|
Het toestel bestaande uit enkele schuddende zeven met gaten van verschillende afmetingen waar de aardappelen overheen worden geleid en naar grootte gesorteerd. [N 12, 32]
I-5
|
33222 |
sorteren met de hand |
uitrapen:
ūsrāfǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
29065 |
sousbras |
zweetblad:
šwēsblat (Q121c Bleijerheide)
|
Schuingesneden zemen of gummi lapje, in de armsgaten van japonnen en mantels gedragen tegen het doorzweten in de oksels. [N 59, 132]
II-7
|
32750 |
spade, spitschop |
schup:
šøp (Q121c Bleijerheide)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
25273 |
span, maat tussen duim en pink |
span:
sjpan (Q121c Bleijerheide)
|
span, afstand tussen duim en pink
III-4-4
|
32020 |
spanblokje |
onderlaag:
oŋǝrlāx (Q121c Bleijerheide)
|
Elk van de houten blokjes of plaatjes die tussen de bekken van de lijmknecht of bankschroef worden aangebracht ten einde het werkstuk bij het vastklemmen niet te beschadigen. [N 53, 221a; monogr.]
II-12
|