33515 |
staakbonen |
stekkenbonen:
sjtek’keboeëne (mv.) (Q121c Bleijerheide)
|
stokboon
I-7
|
28835 |
staal, monster |
mustertje:
mystǝršǝ (Q121c Bleijerheide),
staaltje:
štø̜ǝlšǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Een lapje stof om daarnaar de hoedanigheid, kleur, enz. van het gehele stuk te beoordelen. [N 62, 71c; MW]
II-7
|
30679 |
staalborstel |
staalborstel:
štǭǝlbøštǝl (Q121c Bleijerheide)
|
Soort handborstel met stalen draden waarmee vuil en roest van metaal kan worden verwijderd, koper gepolijst kan worden, etc. Zie ook afb. 207. Volgens respondenten uit L 159a, 165, 192a, 213, 217, 289, 290, 291, 382, 414, 423, 432, P 47, 219, Q 18, 71, 83, 86, 111 en 121b werd de staalborstel ook vaak gebruikt om vijlsel uit de kap van het blad van vijlen te verwijderen. Vgl. het lemma "vijlborstel". Zie ook het lemma "staalborstel" in de paragraaf over de vaktaal van de huisschilder in Wld II.9, pag. 203-204. [N 33, 107; N 33, 216; N 64, 59a-b]
II-11
|
17819 |
staan |
staan:
schtoə (Q121c Bleijerheide),
štò (Q121c Bleijerheide)
|
staan [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
19805 |
staande klok |
standuhr (d.):
štant˂ūr (Q121c Bleijerheide)
|
staande klok
III-2-1
|
31993 |
staande maat |
staande maat:
štǫandǝ mǫas (Q121c Bleijerheide)
|
De uitdrukking staande maat heeft twee betekenissen. Allereerst kan het de benaming zijn voor een lat, stok of plank die men gebruikt om een bepaalde maat op te nemen en die men vervolgens blijft gebruiken voor het aftekenen van alle werkstukken die dezelfde afmetingen moeten hebben. Daarnaast wordt de uitdrukking ook gebruikt, wanneer men een voorwerp wil opmeten zonder dat men een meetlat of duimstok heeft of wanneer men een binnenwerkse maat moet opnemen die met een duimstok moeilijk is op te meten. De timmerman neemt dan twee latten, plaatst ze tegen of in het op te meten voorwerp en tekent erop af hoever ze over elkaar komen. De opgave van de respondent uit Leopoldsburg (K 317) heeft betrekking op beide betekenissen, die van de zegsman uit Tessenderlo (K 353) alleen op de eerste. [N 53, 201]
II-12
|
30143 |
staande rollaag |
strekse rol:
štrɛksǝ rǫl (Q121c Bleijerheide)
|
Muurafdekking in de vorm van een laag op hun kop staande metselstenen. Woordtypen als 'steensrol' (Q 95), 'steense rollaag' (L 211, L 289, L 290, L 291, L 320a, Q 99*, Q 113) en 'steensrollaag' (Q 39, Q 111, Q 121) verwijzen naar de hoogte van de rollaag. [N 31, 23c; monogr.]
II-9
|
26166 |
staander |
schachtroede:
šaxrǫw (Q121c Bleijerheide),
steigerpaal:
[steiger]pǭl (Q121c Bleijerheide
[(idem)]
)
|
De lange, verticaal in of op de grond geplaatste steigerpaal van rondhout of metaal. Zie ook afb. 17. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(steiger)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 2a; monogr.]
II-9
|
20125 |
staart |
spits:
spets (Q121c Bleijerheide),
staart:
štāts (Q121c Bleijerheide),
staat:
schtatz (Q121c Bleijerheide),
sjtats (Q121c Bleijerheide),
štats (Q121c Bleijerheide)
|
[A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]De scherpe kant van de hamer waarmee men de groef dichtmaakt. [N 60, 114b] || staart [DC 02 (1932)]
I-11, II-10, III-4-2
|
33928 |
stalband |
halsriem:
hǭsrēm (Q121c Bleijerheide)
|
Leren band om de hals van het paard, waaraan de lijn of teugel wordt vastgemaakt om het op stal vast te binden. Vergelijk ook lemma Halster. [JG 1a; N 8, 91; N 13, 18b]
I-10
|