id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
25596 | stempel | stamp: štamp (Bleijerheide) | Stempel of ander gereedschap waarmee de bakker een merk in het deegbrood drukt voordat het de oven of de rijskast ingaat. Het stempel kan de firmanaam, de broodsoort of het gewicht aangeven. Volgens de informant van L 270 bevatten de stempels op het roggebrood de initialen van de bakker in een cirkel of een ovale vorm. En volgens de informant van L 312 werden vroeger stempels met een ster gebruikt die duidden op brood van gemengde bloem en stempels zonder ster die ongemengd brood aangaven. Zie ook afb. 20. [N 29, 41; N 29, 42; monogr.] II-1 |
19522 | stenen pot, keulse pot | baar: bār (Bleijerheide), aarde Keulse of andere pot putsbaar voor drinkwater immaaksbaar voor zuurkool e.d. drieschilderbaar: de grootste hadden 3 schilden (merken) baar (Bleijerheide), grèle: jryl (Bleijerheide) | aarden vaatwerk || keulse pot || pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1 |
20323 | sterven | kapotgaan: kapotjuǝ (Bleijerheide), sterven: sjterve (Bleijerheide) | Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b] || sterven van een mens [N 38 (1971)] I-11, III-2-2 |
24822 | sterven van een plant | afsterven: aafsjterve (Bleijerheide) | sterven van een plant [N 38 (1971)] III-4-3 |
29981 | steunklos | bouwklots: bǫwklǫts (Bleijerheide) | Houten klos die op de staander wordt gespijkerd. Op de klos rust de optopper, waarmee de steiger wordt verlengd. Zie ook afb. 19. [N 32, 5c; monogr.] II-9 |
30319 | steunlijst | dekbred: dęk˱brɛt (Bleijerheide) | Lijst die bevestigd is aan de onderzijde van de vensterbank van een vensterkozijn. Zie ook afb. 57f. [N 55, 44d] II-9 |
20151 | stiefdochter | stiefdochter: sjteefdoater (Bleijerheide) | stiefdochter III-2-2 |
30903 | stift | hakstift: hakstift (Bleijerheide) | Een puntig spijkertje zonder kop en met platte kanten waarmee men de hak in elkaar zet. [N 60, 200a] II-10 |
19327 | stijfkop | dikkop: dik’kop (Bleijerheide), stierenkop: sjtie’rekop (Bleijerheide), stijfkop: sjtief’kop (Bleijerheide), sturacks: sjtoe’raks (Bleijerheide) | stijfkop III-1-4 |
19328 | stijfkoppig | stijfkoppig: sjtief’köppieg (Bleijerheide) | stijfkoppig III-1-4 |