28209 |
stofbinding |
stubverbindung:
štøpvǝrbinduŋ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
[N 95, 772]
II-5
|
27819 |
stofbrij |
prats:
pratš (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Boorstof dat bij het boren met waterspoeling zich met het spoelwater bindt tot een brij. [N 95, 780]
II-5
|
27542 |
stofbril |
stubbril:
štøpbre.l (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Wanneer men werkzaamheden verricht waarbij de kans bestaat dat men iets in het oog krijgt, is een stofbril of veiligheidsbril voorgeschreven. Zulke werkzaamheden zijn o.a. slopen, slijpen, blazend vullen en schoonblazen met perslucht. [N 95, 886]
II-5
|
18357 |
stoffen pantoffel |
slob:
sjloebbe (Q121c Bleijerheide)
|
sloffen, stoffen pantoffels met slappe zool [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28203 |
stofgrendel, stofbarriere |
steenstubbeun:
štēštøpbȳn (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Een aantal omklapbare planken, bevestigd aan de kappen van de ondersteuning van een mijngang, waarop een hoeveelheid steenstof of mergelstof is aangebracht. In geval van een mijngas- of kolenstofontploffīng worden de steenstofgrendels door de luchtdruk omvergeworpen en het steenstof, dat dan naar beneden valt en opdwarrelt, vormt een stof gordijn waarin de steekvlam, die achter de luchtdruk aankomt, wordt verstikt. [N 95, 238; N 95, 239; monogr.]
II-5
|
27651 |
stoflonglijder |
stubpatiënt:
štøppatsiɛnt (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits])
|
Mijnwerker die lijdt aan stoflongen of silicose. [N 95, 963]
II-5
|
28210 |
stofmasker |
stubmaske:
štøpmaskǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
stubmasker:
štøpmaskǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits])
|
Masker dat tegen stof beschermt. Als men de stofmaskers op de voorgeschreven wijze gebruikte, boden ze afdoende bescherming. Er werd naar gestreefd maskers aan te schaffen die de hoogst mogelijke bescherming boden en daarbij de gebruikers toch zo weinig mogelijk last bezorgden (MBK IV pag. 48). Volgens Lochtman (pag. 43) zijn stofmaskers geschikt voor het personeel van mechanische pijlers, maar voor lichamelijk hardwerkende mensen zijn ze dat niet. [N 95, 774]
II-5
|
28202 |
stofontploffing |
kuilstubexplosion:
kulštøpɛksploziuǝn (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Eisden]),
vuurslag:
vy.ǝršlāx (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Laura, Julia]),
wetterslag:
wɛtǝršlāx (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Explosie van een mengsel van kolenstof en lucht. De invuller uit Q 15 merkt op dat een kolenstofexplosie niet spontaan gebeurde, maar werd veroorzaakt of veroorzaakt kon worden door een voorafgaande ontploffing, hetzij een mijngasontploffing, hetzij een niet goed uitgevoerde ontploffing van springstof of dynamiet. [N 95, 233]
II-5
|
31352 |
stokpasser |
aanslagcirkel:
āšlāxtserkǝl (Q121c Bleijerheide)
|
Passer, bestaande uit een lange metalen of houten staaf waarop twee stalen punten zijn gemonteerd waarvan er minstens één verstelbaar is. In één van de punten kan soms ook een potloodstift worden gezet. Zie ook afb. 85. De stokpasser wordt vooral gebruikt om cirkels en segmenten met zeer grote straal af te schrijven. [N 33, 252k; N 33, 264; N 64, 81c; N 66, 2c]
II-11
|
31443 |
stokschaar, bankschaar |
doorknipscheer:
dørǝxknepšīǝr (Q121c Bleijerheide),
slagscheer voor schroefstokbevestiging:
šlāxšīǝr vȳǝr šrufštǫk˱bǝvɛstegeŋ (Q121c Bleijerheide)
|
Handschaar voor plaatmetaal waarvan het uiteinde van één tangbeen haaks is omgebogen zodat dit in de bankschroef kan worden geklemd of in een gat in de baan van het aambeeld kan worden geplaatst. Op deze wijze kan meer kracht worden gezet bij het knippen van zwaardere plaatsoorten. Zie ook afb. 140. De informant uit L 329 kende twee uitvoeringen van deze schaar die alleen in grootte van elkaar verschilden. Vgl. de woordtypen grote en kleine plaatscheer. [N 33, 265; N 33, 290; N 64, 3a; N 66, 4a;]
II-11
|