27877 |
stokschoten |
afdekker:
āfdɛkǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
afdekkeren:
āfdɛkǝrǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
stokschoten:
štǫkšø̄s (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
štǫkšø̄ǝs (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
štǫkšø̜s (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits])
|
De schoten die in de stok, het gesteente onder de koollaag, worden aangebracht. Zij bestaan uit de het dichtst bij de vloer gelegen "vloerschoten" en de daarboven gelegen "afdekkers" (MBK II pag. 81). Het woordtype "afdekker" en de daarbij behorende dialectvarianten (Q 112a, Q 113, Q 117a, Q 121c) zijn meervoud. Zie ook het lemma Achterblijvers, Achtergebleven Schoten. [N 95, 435; N 95, 433; monogr.]
II-5
|
20519 |
stokvis |
stokvis:
sjtok’visj (Q121c Bleijerheide)
|
stokvis
III-2-3
|
18683 |
stola |
stola (lat.):
sjtola (Q121c Bleijerheide)
|
stola, lange brede damessjaal van dunne stof of van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19559 |
stolp |
kaasklok:
kiəskloͅk (Q121c Bleijerheide),
kaasstolp:
kiësstulp (Q121c Bleijerheide)
|
kaasstolp [N 20 (zj)]
III-2-1
|
28984 |
stolpen |
beleg aanstikken:
bǝlęx āštekǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Het machinaal of met de hand aanstikken van belegsels, waarbij gekeerd wordt. [N 59, 60]
II-7
|
20877 |
stomdronken |
granatenvol:
deë koam werm ins jrana¯tevol noa heem
jrana’tevol (Q121c Bleijerheide)
|
stom dronken
III-2-3
|
20641 |
stoofvlees, zuurvlees |
zuurbraden:
zoër-broade (Q121c Bleijerheide),
zuurvlees:
zoer’vleesj (Q121c Bleijerheide)
|
Gemarineerd rundvlees, bereid met azijn, olie en kruiden (bufflamood, zoerbrèùtje?) [N 16 (1962)] || zuurvlees
III-2-3
|
28911 |
stoomstrijkijzer |
stoomijzer:
štōmīzǝr (Q121c Bleijerheide)
|
Strijkijzer met water erin dat tijdens het strijken verdampt tot stoom die uit openingen in de zoolplaat komt, om het strijkgoed te bevochtigen. [N 59, 21d; N 59, 20]
II-7
|
28843 |
stootband |
stootband:
štuǝsbant (Q121c Bleijerheide)
|
Band die dient tot versterking van bijvoorbeeld de onderzoom van een rok of onderkant van een broekspijp. [N 62, 58b; N 62, 58d; MW]
II-7
|
32003 |
stootblok, stoothaak |
bankkloof:
baŋkklōf (Q121c Bleijerheide),
bankklots:
baŋkklǫts (Q121c Bleijerheide)
|
Houten blokje of metalen pinnetje dat klemvast in het werkbankblad aangebracht is en met behulp van een hamer naar boven gedreven kan worden. Het dient als steun bij het schaven van werkstukken. Zie ook afb. 113. [N 53, 209a-b]
II-12
|