32002 |
stootblokgat |
klovenlok:
klōvǝlǭx (Q121c Bleijerheide)
|
Rechthoekig gat vooraan in het werkbankblad waarin het stootblok vastgezet kan worden. Zie ook het volgende lemma. Vergelijk voor het eerste lid van het woordtype klovenlok uit Kerkrade-Bleijerheide (Q 121c) ook het Hgd. ɛKlobenɛ, dat onder meer ø̄houtblokjeø̄ en ø̄ijzeren haakø̄ kan betekenen.' [N 53, 208h]
II-12
|
30391 |
stootbord |
stoot van de trap:
štuǝs ˲van dǝ trap (Q121c Bleijerheide),
stootbred:
štuǝs˱brɛt (Q121c Bleijerheide)
|
Loodrechte plank tussen de aantreden van een trap. De stootborden worden tegen de achterzijde van een trede en met hun bovenkant onder tegen de daarop in hoogte volgende trede bevestigd. Ook worden ze wel met een sponning in de onderzijden van de treden gewerkt. De dikte van de stootborden bedraagt gewoonlijk 16 à 22 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104b; monogr.]
II-9
|
30291 |
stootnok |
stootblok:
štuǝs˱blǫk (Q121c Bleijerheide)
|
Nokje in het midden aan de lat boven de schuifdeuren, waartegen de deuren in gesloten toestand stuiten. [N 55, 32e]
II-9
|
30161 |
stootvoeg |
kopvoeg:
kǫp˲[voeg] (Q121c Bleijerheide)
|
Verticale voeg. Zie ook afb. 41. Het woordtype 'dilitatievoeg' (L 382) duidt een voeg aan die wordt aangebracht om te verhinderen dat bij grote temperatuurwisselingen scheuring in het metselwerk zal optreden. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(voeg)' het lemma 'Voeg'. [N 32, 29c; monogr.]
II-9
|
19376 |
stop, zekering |
zekering:
zexəroŋ (Q121c Bleijerheide)
|
stop, zekering
III-2-1
|
19481 |
stopcontact |
steckdose (d.):
štɛk˂dūəs (Q121c Bleijerheide),
steekdoos:
štɛ̄x˂dūəs (Q121c Bleijerheide)
|
stopcontact
III-2-1
|
27624 |
stopdag |
loofschieht:
l˙ø̄ǝfšix (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Dag waarop het bedrijf stil lag wegens overproduktie. Volgens een informant uit Q 121 werd deze dag ingesteld in verband met te geringe afzet van kolen van 1928 tot 1939. In de meeste gevallen werd ''s zaterdags niet gewerkt. Deze dag werd niet uitbetaald. Wat betreft het woordtype "loofdag" zij verwezen naar het Duitse lōben "sich von der Arbeit drūcken" (RhWB V pag. 507). [N 95, 920 add.; monogr.]
II-5
|
28881 |
stopnaald |
stopnaald:
štopnǫlt (Q121c Bleijerheide)
|
Grote naald om kousen en andere zaken mee te stoppen. Stopnaalden zijn langer dan naainaalden en hebben grotere ogen. Er zijn er in verschillende diktes. [N 62, 49c; Gi 1.IV, 53; monogr.]
II-7
|
33062 |
stoppeleinde van de schoof |
vot:
vǫt (Q121c Bleijerheide)
|
De onderkant van de schoof, daar waar de halmen afgesneden zijn. Zie afbeelding 7. [N 15, 21a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33104 |
stoppelland |
stoppel:
stǫpǝl (Q121c Bleijerheide)
|
Het akkerland waarop stoppels staan; zie het vorige lemma ''stoppels'' (5.2.8). Voor de fonetische documentatie van het woord stoppelen, zie ook het lemma ''stoppels'' (5.2.8). [N 15, 51; add. uit N 6, 7; monogr.]
I-4
|