24255 |
tochtig |
bokketig:
bokketig (Q121c Bleijerheide),
bokǝtex (Q121c Bleijerheide),
bokkig:
bøkex (Q121c Bleijerheide, ...
Q121c Bleijerheide),
breustig:
brøstex (Q121c Bleijerheide),
stierig:
štīrex (Q121c Bleijerheide)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de geit. [N 19, 70b; N 77, 95; JG 1b; N C, 4c; S 52, L 378 add.; monogr.] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 70a; N C, 4b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11, I-12
|
30302 |
tochtlatje |
slietlat:
šleslats (Q121c Bleijerheide)
|
Elk van de twee latjes die zich tussen de twee wisseldorpels bevinden. Ze zorgen ervoor dat een tochtvrije sluiting tussen de wisseldorpels wordt verkregen. [N 55, 49c]
II-9
|
30253 |
tochtsponning |
trekspond:
trękšpoŋk (Q121c Bleijerheide)
|
Extra sponning in de kozijnstijl om tochten te voorkomen. [N 55, 12a]
II-9
|
33652 |
toegang tot akker |
invaart:
evārt (Q121c Bleijerheide),
evāt (Q121c Bleijerheide),
oprit:
opret (Q121c Bleijerheide)
|
[N 11, 8]
I-8
|
28234 |
toevoergalerij |
houtbaan:
hōtsbān (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Eisden]),
houtstrek:
hōtsštrɛk (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
kopstrek:
kǫpštrɛk (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Galerij die in hoofdzaak wordt gebruikt voor de aanvoer van materiaal. De woordtypen "kopstrek" (Q 117a, 121c), "kopvoie" (K 361), "kopgalerij" (L 417), "kop" (Q 12) en "kopbouveau" (L 286) duiden erop dat de toevoergalerij zich aan het boveneinde van de pijler bevindt. Het woordtype "H.T." (L 265, Q 33) is een afkorting voor "houttoevoer". [N 95, 373; monogr.; N 95, 280 add.]
II-5
|
28022 |
toewijzen |
het stuk aangeven:
ǝt štøk ājēǝvǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Laura, Julia])
|
Een aantal te delven meters steenkool aan iemand toewijzen. In de Nederlandse mijnen wees de schudgootmeester elke arbeider een "stuk" (d.w.z. een gedeelte van het pand) aan, dat hij moest ontkolen. [N 95, 482; monogr.]
II-5
|
32053 |
togen |
togen:
tsǭrǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Een pen-en-gatverbinding bij elkaar trekken, om die daarna met behulp van houten nagels vast te zetten. Bij het togen worden eerst ten opzichte van elkaar iets verschoven gaten geboord in de pen en de ligger. Vervolgens wordt een ijzeren toognagel in het gat gedreven met als doel het gat groter te maken en de twee te verbinden delen naar elkaar toe te drijven. Tot slot wordt de ijzeren toognagel vervangen door een houten nagel. [N 54, 64a]
II-12
|
19663 |
toilet |
a-b:
abē (Q121c Bleijerheide),
abtritt (d.):
aptret (Q121c Bleijerheide),
huisje:
hysjə (Q121c Bleijerheide)
|
w.c. || w.c. (meestal buitenshuis)
III-2-1
|
31334 |
toiletmoertang |
toiletkraantang:
twalɛtkrāntsaŋ (Q121c Bleijerheide)
|
Speciale tang die dient voor het aandraaien van de sluitmoeren waarmee een kraan in een wastafel wordt vastgezet. Zie ook afb. 67. [N 33, 181; N 64, 46]
II-11
|
19583 |
tondel |
zwam:
spons
sjwam (Q121c Bleijerheide)
|
ontvlambaar materiaal in de tondeldoos [N 20 (zj)]
III-2-1
|