e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
treeft strijkpoot: štrīxpuǝt (Bleijerheide) Rooster om een heet ijzer op te zetten. De informant van Q 83 gebruikt als onderzetter meestal een (schoen)zool. Zie afb. 18. [N 59, 22] II-7
treingeleider stijger van het vervoer: štījǝr van ǝt vǝrvø̄r (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]), togbegeleider: tsoxbǝjlajtǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), treingeleider: tręjnjǝlęjdǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Laura, Julia]) De man die ondergronds verantwoordelijk is voor de goede gang van zaken bij het vervoer van personeel door middel van personentreinen. Uit de opgave "chef porion" uit L 286 voor de mijn van Eisden blijkt dat deze daar ook de functie van treingeleider vervult. [N 95, 715] II-5
treiten haamkleuven: hāmklø̄vǝ (Bleijerheide) Leren omwikkelingen van het haam, waaraan de trekhaken of -ogen bevestigd zijn. [N 13, 5] I-10
treiteren plagen: ploa’ge (Bleijerheide), zanken (du.): vgl. Kerkrade Wb. (pag. 249): tsenke, plagen; tsenke, ziech, kibbelen. WNT: zengen, 1e)d. van personen die een bron van ergernis zijn: kwellen, tergen.  tsen’ke (Bleijerheide) plagen III-1-4
trek zeeltog: zēltsox (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]) Eén reis van de liftkooi in de schacht van beneden naar boven of van boven naar beneden. Het woordtype "voortog" (Q 121) is van toepassing op een personentrek 15 minuten voordat het normale personenvervoer aan het begin en einde van de dienst van start gaat. [Vwo 794; monogr.; N 95, 611] II-5
trekhaken, -ogen haamoren: hāmūrǝ (Bleijerheide), strenghaken: štrɛŋhø̜ǝk (Bleijerheide) IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12] I-10
trekhei drijpoot met heiblok: drɛjpuǝt met hɛjblǫk (Bleijerheide) Toestel om met behulp van handkracht palen in de grond te slaan. Het bestaat uit een uit drie poten samengestelde standaard waarin een katrolschijf is gemonteerd. Over de schijf loopt een dik touw waar aan één uiteinde het heiblok aan is bevestigd. Aan het andere uiteinde van het touw zijn een aantal dunnere touwen vastgemaakt waar de arbeiders aan trekken. Het heiblok is vervaardigd uit een langwerpig stuk hard hout of metaal met vierkante doorsnede. Er bestaan ook vergelijkbare werktuigen die met behulp van een stoommachine, een electromotor of een verbrandingsmotor worden aangedreven. De heireep van het heiblok wordt daarbij opgewonden op de trommel van een liertoestel. Zie ook afb. 27. [N 31, 5c; monogr.] II-9
trekken spannen: španǝ (Bleijerheide) Te nauw zijn van een kledingstuk of een onderdeel daarvan. [N 62, 26b] II-7
trekken en talmen afpingelen: ps. invuller twijfelt over dit antwoord!  aafpingele? (Bleijerheide) Trekken en talmen bij de verkoop, n.l. om zoveel mogelijk geld te krijgen [mulken?] [N 21 (1963)] III-3-1
trekkers snallen: šnalǝ (Bleijerheide) Middel om een broek of een vest te kunnen insnoeren. De riempjes achter het vest. [N 59, 143b] II-7