e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uienpannenkoek oligskoek: ölligskoch (Bleijerheide) Pannekoek met in schijven gesneden uien (oojekook?) [N 16 (1962)] III-2-3
uit de as gezeefde kolen ringelskolen: reŋəlskoͅalə (Bleijerheide) uit de as gezeefde kolen III-2-1
uitbetaling van loon loondag: luǝndāx (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]), uitgang: ūsjaŋk (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Wilhelmina]), uitgangloon: ūsjaŋkluǝn (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Eisden]), uitgangsmaand: ūsjaŋksmǫnt (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Zwartberg]) Het loon kan per dag, om de veertien dagen of om de maand uitbetaald worden. In dit lemma komen algemene benamingen voor de uitbetaling van loon voor maar ook benamingen die specifiek duiden op een veertiendaagse uitbetaling of een maandelijkse. Het woordtype "quinzaine" kan naast een veertiendaagse uitbetaling ook wel het loon aanduiden dat om de maand betaald wordt. [N 95, 973; N 95, 975; N 95, 28; monogr.; Vwo 168; Vwo 171; Vwo 416; Vwo 437; Vwo 578; Vwo 590] II-5
uitdenken bedenken: bedin’ke (Bleijerheide), uitdenken: oes’dinke (Bleijerheide) bedenken || uitdenken III-1-4
uitdraaien, oprekken op de leest zetten: op dǝr lę̄s zętsǝ (Bleijerheide), uitdraaien: uitdraaien (Bleijerheide) Het rekken van een schoen in de breedte en/of de lengte met behulp van een uitdraaileest of oprekleest of oprekmachine. [N 60, 245a; N 60, 245b] II-10
uiteenploegen uitereenslaan: usǝrē.šlǭǝ (Bleijerheide) Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.] I-1
uithalen van de doorslagsteken steek uittrekken: štex ǫwstrękǝ (Bleijerheide) Het verwijderen van de doorslagsteken. [N 59, 51b] II-7
uitleesten uitleesten: ūslę̄stǝ (Bleijerheide) Het, eventueel met behulp van een leesthaak, uit de schoen trekken van de leest. [N 60, 141b] II-10
uitleggen aflaten: āflǫtǝ (Bleijerheide), wijder maken: wiǝr māxǝ (Bleijerheide) Een kledingstuk langer of ruimer maken door onderaan een zoom uit te leggen. [N 59, 191; N 62, 23b; MW] II-7
uitlooppijpje overloopje: øvǝrlø̄fjǝ (Bleijerheide) Zinken of loden pijpje in een stenen waterspuier. [N 64, 149g] II-9