| 20758 |
uienpannenkoek |
oligskoek:
ölligskoch (Q121c Bleijerheide)
|
Pannekoek met in schijven gesneden uien (oojekook?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 19652 |
uit de as gezeefde kolen |
ringelskolen:
reŋəlskoͅalə (Q121c Bleijerheide)
|
uit de as gezeefde kolen
III-2-1
|
| 27569 |
uitbetaling van loon |
loondag:
luǝndāx (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
uitgang:
ūsjaŋk (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Wilhelmina]),
uitgangloon:
ūsjaŋkluǝn (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Eisden]),
uitgangsmaand:
ūsjaŋksmǫnt (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Zwartberg])
|
Het loon kan per dag, om de veertien dagen of om de maand uitbetaald worden. In dit lemma komen algemene benamingen voor de uitbetaling van loon voor maar ook benamingen die specifiek duiden op een veertiendaagse uitbetaling of een maandelijkse. Het woordtype "quinzaine" kan naast een veertiendaagse uitbetaling ook wel het loon aanduiden dat om de maand betaald wordt. [N 95, 973; N 95, 975; N 95, 28; monogr.; Vwo 168; Vwo 171; Vwo 416; Vwo 437; Vwo 578; Vwo 590]
II-5
|
| 18805 |
uitdenken |
bedenken:
bedin’ke (Q121c Bleijerheide),
uitdenken:
oes’dinke (Q121c Bleijerheide)
|
bedenken || uitdenken
III-1-4
|
| 31141 |
uitdraaien, oprekken |
op de leest zetten:
op dǝr lę̄s zętsǝ (Q121c Bleijerheide),
uitdraaien:
uitdraaien (Q121c Bleijerheide)
|
Het rekken van een schoen in de breedte en/of de lengte met behulp van een uitdraaileest of oprekleest of oprekmachine. [N 60, 245a; N 60, 245b]
II-10
|
| 32709 |
uiteenploegen |
uitereenslaan:
usǝrē.šlǭǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
| 28972 |
uithalen van de doorslagsteken |
steek uittrekken:
štex ǫwstrękǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Het verwijderen van de doorslagsteken. [N 59, 51b]
II-7
|
| 31087 |
uitleesten |
uitleesten:
ūslę̄stǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Het, eventueel met behulp van een leesthaak, uit de schoen trekken van de leest. [N 60, 141b]
II-10
|
| 21391 |
uitleggen |
aflaten:
āflǫtǝ (Q121c Bleijerheide),
wijder maken:
wiǝr māxǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Een kledingstuk langer of ruimer maken door onderaan een zoom uit te leggen. [N 59, 191; N 62, 23b; MW]
II-7
|
| 30541 |
uitlooppijpje |
overloopje:
øvǝrlø̄fjǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Zinken of loden pijpje in een stenen waterspuier. [N 64, 149g]
II-9
|