e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vijf-guldenstuk goudstuk: joodsjtuk (Bleijerheide) vijf-guldenstuk, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1
vijg vijg: vieg (Bleijerheide) vijg III-2-3
vijl vijl: vil (Bleijerheide, ... ) De vijl waarmee men de onderrand van de krabber scherp maakt. [N 28, 123] || In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen, inz. metalen. Naar de grofte van de vijlkap, het aantal groeven over een bepaalde lengte van het blad, worden vijlen onder meer met de volgende benamingen aangeduid: grove vijlen, bastaardvijlen, halfzoetvijlen, zoetvijlen en fijne zoetvijlen. Naar de vorm worden de volgende vijlen onderscheiden: platte vijlen, driekante vijlen, halfronde vijlen, ronde vijlen of rattenstaarten en mesvijlen. Zie ook deze lemmata. Volgens de respondent uit L 329 was het assortiment vijlen van de koperslager te vergelijken met dat van smeden en bankwerkers. Zo noemde hij zoetvijlen, half-bastaardvijlen, bastaardvijlen, raspen en ronde, halfronde, vierkante, driekantige en platte vijlen. Zie ook deze lemmata. [N 33, 84; N 64, 53a; N 66, 21a; monogr.] II-1, II-11
vijlblok slijpblok: šlīf˱blǫk (Bleijerheide) In het algemeen het werktuig waarin de zaag wordt vastgeklemd wanneer ze gesteld moet worden. Het vijlblok is een houten blok met een wigvormige gleuf waarin de zaag door middel van een spie wordt vastgeklemd. Woordtypen als zaagklem en spanner verwijzen daarentegen eerder naar een houten klem die als een soort bankschroef werkt en voorzien is van twee houten of ijzeren wangen waarin het zaagblad wordt vastgeklemd. Zie ook afb. 27. [N 50, 38; N 53, 26c] II-12
vijlborstel staalborstel: štǫalbø̄štǝl (Bleijerheide), vijlenborstel: vilǝbøštǝl (Bleijerheide) Handborstel van kort, geknikt staaldraad waarmee vijlsel uit de kap van een vijl kan worden verwijderd. Zie ook afb. 110. Diverse zegslieden vermelden ook het gebruik van een staalborstel voor het reinigen van de vijlen. Vgl. het lemma "staalborstel". De invuller uit L 299 merkt daarentegen op dat alleen een zachte ijzerborstel en zeker geen koperen of stalen borstel voor het schoonmaken van vijlen mocht worden gebruikt. In P 176b werden vijlen met behulp van een stalen beitel (stōlǝn˱ bęjtǝl) gereinigd. [N 33, 107; N 33, 216; N 64, 59b] || Handborstel van kort, geknikt staaldraad waarmee vijlsel uit de kap van het vijlblad kan worden verwijderd. Zie afb. 60. Ook een staalborstel wordt vaak gebruikt voor het reinigen van de vijlen. De stalen draden van deze borstel zijn langer dan die van de vijlborstel. Zie ook de lemmata ɛvijlborstelɛ en ɛstaalborstelɛ in wld II.11, pag. 75 en 124.' [N 53, 147] II-11, II-12
vijlen met de vijl bewerken: met ˲dǝ vil bǝwerǝkǝ (Bleijerheide), vijlen: vilǝ (Bleijerheide) Een stuk hout bewerken met de houtvijl. [N 53, 159; A 38, 61; monogr.] || Harde materialen, inz. metalen, met behulp van een vijl bewerken, slijpen of gladmaken. [N 33, 84 add.; monogr.] II-11, II-12
vilsnee vilsnit: velšnet (Bleijerheide) Een fout in het leer, ontstaan als men bij het villen in de huid sneed. [N 60, 7a; N 37, 7] II-10
vinger vinger: vinger (Bleijerheide), vìngər (Bleijerheide) vinger [DC 01 (1931)] III-1-1
vingerhoed vingerhoed: veŋǝrhot (Bleijerheide) Dopje of hoedje van harde stof, bijv. metaal, dat men bij het naaien over de top van een vinger zet om die te beschermen en aan de naald kracht bij te zetten. De vingerhoed is van boven dicht, dit in tegenstelling tot de naairing. Zie afb. 13. [N 59, 14; N 62, 67a; Gi 1.IV, 61; MW; monogr.] II-7
vingerlid knookje: (vinger)knēūkschjə (Bleijerheide), vingerknookje: (vinger)knēūkschjə (Bleijerheide) (vinger)kootje [DC 01 (1931)] III-1-1