e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voorhout voorhout: vȳrhōts (Bleijerheide) De afstand van de voorkant van de trede tot aan de bovenkant van de trappeboom. De trappebomen vormen de zijstukken van een trap. De treden worden hierin ingelaten. [N 55, 89a] II-9
voorijzer groevenzetijzer: gruvǝzɛts˱īzǝr (Bleijerheide), staak: štāk (Bleijerheide) Klein aambeeldje met gleuven dat wordt gebruikt voor het maken van groeven in metalen platen. De bovenzijde van het werktuig kan vlak of bol zijn uitgevoerd. Volgens Van der Kloes en Risch (pag. 156) dient het ook om metaaldraad en dunne staven halfrond te smeden. Zie ook afb. 23. Volgens de invuller uit L 210 werd het voorijzer gebruikt samen met de voorhamer. [N 64, 34d; N 66, 14d] II-11
voorknie knie: knęi̯ (Bleijerheide) Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11] I-9
voorkrimpen inbügeln in model: ebȳjǝlǝ e modęl (Bleijerheide) Het natmaken en weer droogpersen van de stof om te voorkomen dat deze later zal krimpen. [N 59, 81a] II-7
voorloef loef: luf (Bleijerheide) Verbinding bij twee elkaar kruisende stukken hout, waarbij men in ieder deel een inkeping maakt volgens een bepaalde vorm. Zie ook afb. 132. Deze houtverbinding biedt veel weerstand tegen trekkende en zijdelings werkende krachten (Zwiers 1907, pag. 15). [N 54, 53] II-12
voorloper voorloper: vȳrlø̄fǝr (Bleijerheide) Zware, 45 tot 60 cm lange schaaf met of zonder keerbeitel en met een handvat, die wordt gebruikt om grote stukken hout ruw te bewerken. Zie ook afb. 35. In Herten (L 330) werd als voorloper een reischaaf gebruikt waarin geen keerbeitel was bevestigd. [N 53, 60; N G, 34a-b; monogr.] II-12
voormachine voormachientje: vōrmašiŋkǝ (Bleijerheide) Machine voor het aanbrengen van voren in buizen, pijpen, luchtkappen, etc. Het plaatmateriaal wordt daarbij tussen twee rollen doorgevoerd waarvan de ene is voorzien van een uitholling en de andere van een daarbij passende verhevenheid. Zie ook afb. 170. De voormachine kan ook worden gebruikt voor het ter versteviging walsen van voren in emmers, bussen, etc. (Van Rees, pag. 52). [N 64, 11] II-11
voorman, ploegbaas postoude: posawǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Winterslag, Waterschei]), postoudste: pǫsø̜jtstǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]) Ploegbaas of voorman op een werkpunt. Zie ook het lemma Schudgootbaas. [N 95, 163; monogr.; Vwo 23; Vwo 234] II-5
voorpand voordeel: vȳrdēl (Bleijerheide) Voorstuk van een jas, vest enz. [N 59, 93] II-7
voorploeg voorploeg: vȳr[ploeg] (Bleijerheide) De voorploeg is het tweewielig voorstel van een zgn. karploeg. Behalve de veelal voor zichzelf sprekende benamingen voor deze voorkar zijn in dit lemma ook opgaven verwerkt, die hetzij een gedeelte van de voorploeg, hetzij het voorstuk van de voetploeg betreffen. Zo werd kop, hoofd, voorstel, voorkant of trekstuk opgegeven als benaming voor a) de voorkant of het opstaande deel van de voorploeg (L 244c, 268); b) het voorste gedeelte van een wentelploeg (L 295) of het mechanisme waarin de ploegboom van de wentelploeg draaibaar is verankerd (Q 162, 198b); c) het voorste gedeelte van een ploeg (K 317, 359, P 107a, Q 111, 162) of van de ploegboom (L 383), waaronder de ploegvoet of het steunwieltje zich bevindt (L 292, Q 9) en waaraan de kam bevestigd is (K 357, Q 96d, 188) of waaraan de ploeg wordt voortgetrokken (K 314, L 270, 282, 424, 429a, P 46, 51) en waar de voorbreedte geregeld wordt (Q 116). Voor de woorden hoofd, kop, kar, ploegwagen en ploegrullen, als benamingen voor andere ploegonderdelen, zie men de lemmata ploeghoofd c.a., ploegwieltje en ploegslede c.a. [N 11, 31.II.k; N 11A, 100a; monogr.] I-1