e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bleijerheide

Overzicht

Gevonden: 4871
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bont geruite langwerpige omslagdoek omslagdoek: úmsjleegdoch (Bleijerheide), plag: plak (Bleijerheide) omslagdoek, bont geruite langwerpige (stola-achtige) ~ voor meisjes [bonte nuzzik] [N 25 (1964)] III-1-3
bonte specht, specht specht: sjpeët (Bleijerheide) specht III-4-1
bontkraag pelskraag: pelskraag (Bleijerheide) kraag van bont [N 23 (1964)] III-1-3
bontmantel pelsmantel: pels-manktel (Bleijerheide) bontmantel [N 23 (1964)] III-1-3
boog boog: bǫax (Bleijerheide), stutsboog: štyts˱bǫax (Bleijerheide) Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.] II-9
boogschaaf met bolle zool ronde blokschaaf: roŋ blǫkšāf (Bleijerheide) Een blokschaaf waarvan de zool in de lengte gebogen is en die dient om iets holrond uit te schaven. Zie ook afb. 37. De boogschaaf met bolle zool wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper werkt er bijvoorbeeld de holle binnenkant en binnenrand van vaten mee af en de wagenmaker schaaft er de holle binnenkant van velgsegmenten mee. Het eerste lid in de woordtypen velgerschaaf (Q 119) en vellingschaaf (Q 111) verwijst daar naar. [N 53, 80a; N G, 36a; N E, 35] II-12
boom (alg.) boom: boom (Bleijerheide) boom III-4-3
boomstronk storkel: sjtór’kel (Bleijerheide), stronk: sjtrónk (Bleijerheide), vot: vot (Bleijerheide) boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)] || stronk III-4-3
boon, algemeen boon: boeën (Bleijerheide) boon I-7
boord boord: boart (Bleijerheide), boat (Bleijerheide), boordje: bø̜ǝtšǝ (Bleijerheide) Afzonderlijk stuk als afwerking of versiersel om de rand van een kleed. [N 62, 31b; MW] || De rand van de hak die aan het overleer grenst. [N 60, 166] II-10, II-7