18467 |
boord [wld ii.10, p. 37] |
boord:
board (Q121c Bleijerheide)
|
De rand van de hak, grenzend aan het overleer (het achterom, de boord?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
28841 |
boordband |
lint:
lint (Q121c Bleijerheide)
|
Het lint of de band waarmee men boordt. Boordband is geweven, niet rekkende naadband, gemaakt van katoen, zijde of synthetisch materiaal in een breedte van 1 cm (Het Beste Naaiboek, pag. 16). [N 62, 58a; N 59, 41; N 62, 58b; N 62, 58c; MW]
II-7
|
18698 |
boordenknoopje |
hemdsknoopje:
hemmelsknőőfje (Q121c Bleijerheide),
kragenknoopje:
krageknőőfje (Q121c Bleijerheide)
|
boordeknoopje [N 23 (1964)]
III-1-3
|
27338 |
boorhamer |
boorhamer:
boǝrhamǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Zwartberg, Waterschei]),
bōrhamǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits])
|
Door perslucht aangedreven machine waarmee gaten in het gesteente kunnen worden geboord. De werking berust op een slaande en een draaiende beweging. Volgens Defoin en Vanwonterghem wordt de term "boorhamer" ook gebruikt voor de meer moderne versie van dit toestel: "Bij vroegere boorhamers onderging het boorijzer een stootsgewijs draaiende beweging. De thans gebruikte rotatieve boortoestellen waarbij het boorijzer ononderbroken zonder slagen draait, noemt men ook boorhamers" (Vanwonterghem pag. 72). [N 95, 809; monogr.; Vwo 159; Vwo 162]
II-5
|
27814 |
boorhamer met waterspoeling |
boorhamer met spoelkop:
bōǝrhamǝr met špø̄lkǫp (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
holboorhamer:
hǫ.lbōrhamǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Boorhamer met waterspoeling. Deze maakt het mogelijk om tijdens het boren via een holle boor water in het boorgat te spuiten. [N 95, 779; monogr.]
II-5
|
27345 |
boorijzer |
boor:
bǫar (Q121c Bleijerheide)
|
Werktuig om ronde gaten te maken in hout of metaal, bestaande uit een metalen staaf met snijdende delen. Het boorijzer wordt bevestigd in een handvat, een booromslag of in de kop van een boormachine. [N 53, 160a; N 53, 161b; monogr.]
II-12
|
27364 |
boorkop |
boorbeitel:
boǝrbēsǝl (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Winterslag, Waterschei]),
bōrbēsǝl (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
boorkop:
boǝrkǫp (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
bōrkǫp (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
boorkroon:
boǝrkruǝn (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Zwartberg, Waterschei]),
bōrkruǝn (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
kroon:
kruǝn (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Het uiteinde van de boorstang dat voorzien is van een hardmetalen snede. De boorkop wordt op de boorstang geschroefd of gestoken of kan met de boorstang uit één stuk vervaardigd zijn, de zogeheten monobloc-boorstang. Voordeel van een losse boorkop was volgens een invuller uit Q 121 dat dan niet de gehele boor, die soms wel 3 m lang was, naar de bovengrond getransporteerd hoefde te worden. [N 95, 813; monogr.]
II-5
|
27813 |
boormachine |
langlokboormachine:
laŋklǭx˱bǫarmašiŋ (Q121c Bleijerheide)
|
In het algemeen een, al dan niet verplaatsbaar, werktuig dat met behulp van handkracht of een andere aandrijfkracht in beweging wordt gezet en dient om gaten te boren. Dit lemma bevat onder A een aantal algemene benamingen voor de boormachine, terwijl onder B, C en D een aantal meer specifieke boormachines zijn opgenomen. [N 53, 176]
II-12
|
31422 |
booromslag |
boordrouw:
bǫardraw (Q121c Bleijerheide),
boorwinde:
bǫarweŋ (Q121c Bleijerheide)
|
Een C-vormige houten of metalen kruk waarmee bij de omslagboor een draaiende beweging aan het boorijzer wordt gegeven. Aan de bovenzijde is een leunknop aangebracht waarmee men tijdens het boren met de hand of met de borst druk kan uitoefenen op het boorijzer. Zie ook afb. 81 en het lemma ɛbooromslagɛ in Wld II.11, pag. 84. De omslagboor wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De klompenmaker boort er bijvoorbeeld koppelgaatjes mee in klompen. Zie voor de woordtypen boordrouw en borendrouw uit respectievelijk Kerkrade e.o. (Q 121) en Montzen (Q 253) ook RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄.' [N 33, 133; N 53, 161a; N 97, 110a; A 29a, 14a-14b; monogr.]
II-12
|
27821 |
boorplatform |
beun:
bȳn (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
boorbeun:
boǝrbȳn (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Een op schragen gesteld platform dat het mogelijk maakt hoog gelegen boorgaten te maken. [N 95, 816]
II-5
|