id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20527 | bouillon | broei: brui (Bleijerheide), vleesbroei: vleesj’brui (Bleijerheide) | bouillon III-2-3 |
28161 | bout | bout: bols (Bleijerheide [(Domaniale)] [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), schroef: šruf (Bleijerheide [(Domaniale)] [Winterslag, Waterschei]) | [N 95, 351; N 95, 746; monogr.; Vwo 173] II-5 |
32074 | bout van een schroef | schroefbout: šruf˱bōts (Bleijerheide) | De van draad voorziene pin aan het uiteinde van een houtschroef. [N 54, 37a] II-12 |
28908 | boutijzer | boutsijzer: bō.tsīzǝr (Bleijerheide) | Een hol strijkijzer met losse bouten erin, die verwarmd moeten worden. De informant van K 361 vermeldt dat dit eigenlijk een ijzer voor de naaister is, omdat het lichter is dan het persijzer. De informant van L 416 geeft aan dat de bouten in een kachel verwarmd worden. Voor de informant van Q 99 is het een onbekend ijzer. [N 59, 21b; N 59, 20] II-7 |
29961 | bouwemmer | kalkemmer: kalǝk˱ęmǝr (Bleijerheide) | Houten of metalen, tegenwoordig ook van kunststof vervaardigde emmer die door de metselaars wordt gebruikt om er water, mortel, enz. in te doen. [N 30, 23b; monogr.] II-9 |
30055 | bouwgrond | eerste zool: iǝštǝ zǫal (Bleijerheide) | De vaste grond die de basis vormt voor de fundering. Wanneer men gebruik maakt van zand als basislaag, wordt dit doorgaans aangestampt of met behulp van water verdicht. Dit laatste noemde men in K 278 'aanwateren' ('anwowǝtǝrǝn'). De woordtypen 'vlijlaag' en 'werkvloer' duiden respectievelijk de basislaag aan van een gemetselde fundering en van een fundering die is uitgevoerd in gewapend beton. [N 31, 3a; monogr.] II-9 |
33644 | bouwland | akkerland: akǝrlaŋk (Bleijerheide), bouwland: bǫu̯wlaŋk (Bleijerheide), land: laŋk (Bleijerheide), veld: vɛlt (Bleijerheide) | Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.] I-8 |
19682 | bouwval | barak: brak (Bleijerheide) | bouwvallig huis, krot III-2-1 |
32729 | bouwvoor | de goede drek: dǝr jǫu̯ǝ drɛ ̝k (Bleijerheide) | De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d] I-1 |
27823 | boven tegen het dak | ovenweer: oǝvǝwēr (Bleijerheide [(Domaniale)] [Emma]), weer de berg aan: wēr dǝr bɛrx ā (Bleijerheide [(Domaniale)] [Domaniale]) | Boven tegen het dak van een mijngang. De opgaven "ovenweer", "in de kop" en "in de verst" zijn specifiek van toepassing op het bovenste gedeelte van een steengang (Lochtman pag. 59). [N 95, 195; monogr.] II-5 |