18439 |
achterbies [wld ii.10, p. 25-26] |
hinterbies:
hingerbiēs (Q121c Bleijerheide)
|
Een reep leer, die aan de buitenkant van de schoen, van de hak af naar boven loopt, evenwijdig aan de achillespees en die vaak diende om een eventuele naad te verbergen, b.v. bij derby modellen (achterbies)? Zie tek. 18b [N 60 (1973)]
III-1-3
|
27879 |
achterblijvers, achtergebleven schoten |
hinder(ge)bleven schoten:
heŋǝrblēǝvǝ šø̜s (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Eisden])
|
Niet ontplofte ladingen. De woordtypen "versager" (Q 111, Q 112a), "blindgänger" (Q 117a) en "achterblijver" (Q 112a) zijn meervoud. [N 95, 446; N 95, 447; div.]
II-5
|
25099 |
achtereen, na elkaar |
achtereen:
ateree⁄ (Q121c Bleijerheide),
hingereen:
hingeree⁄ (Q121c Bleijerheide)
|
achtereen, na elkaar
III-4-4
|
32962 |
achtergebleven hooi harken |
kemmen:
kē̜mǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.]
I-3
|
33984 |
achterhaam |
hinderhaam:
heŋǝrhām (Q121c Bleijerheide)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
33789 |
achterhand van het paard |
hinderhand:
heŋǝrhaŋk (Q121c Bleijerheide)
|
Het achtergestel van een paard, in tegenstelling met de voorhand of het voorste deel (3.1.3), en het middendeel of de middenhand (3.3.5). [N 8, 13 en 32.9]
I-9
|
30378 |
achterhout |
hinderhout:
heŋǝrhōts (Q121c Bleijerheide)
|
De afstand van de achterkant van het stootbord tot aan de benedenkant van de trappeboom. Het stootbord is de loodrechte plank die tussen twee treden is aangebracht. De stootborden worden tegen de achterzijde van een trede en met hun bovenkant onder tegen de daarop in hoogte volgende trede vastgezet. [N 55, 89b]
II-9
|
31078 |
achterijzer |
randmes:
raŋkmɛts (Q121c Bleijerheide)
|
Een stuk ijzer met een lipje eraan of met een rolletje, bevestigd op een handvat, dat dient om de gleuf tussen hak en overleer te polijsten. Zie afb. 64. [N 60, 151a]
II-10
|
33802 |
achterknie |
vars:
vēǝš (Q121c Bleijerheide)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|
31038 |
achterlap |
hinderlap:
heŋǝrlap (Q121c Bleijerheide)
|
De achterlap is het stuk leer dat dient als buitenste laag, dus als loopvlak, van de hak. Een hak is opgebouwd uit drie delen, de "omloper", de "onderstukken" en de "achterlap". Zie afb. 51. [N 60, 128c]
II-10
|