25655 |
broodkar |
broodswagen:
bruǝtswān (Q121c Bleijerheide)
|
Kar waarmee de bakker of bakkersknecht het brood bezorgt. Vroeger gebeurde dat rondbrengen met de hondekar, aldus de informanten van L 292 en L 377. [N 29, 99b; monogr.]
II-1
|
19531 |
broodmes |
broodmes:
broeëd-mets (Q121c Bleijerheide),
brūətmɛts (Q121c Bleijerheide)
|
broodmes || mes waarmee brood wordt gesneden [N 20 (zj)]
III-2-1
|
25500 |
broodoven |
bakoven:
bakōvǝnt (Q121c Bleijerheide)
|
De diverse vragen vroegen in het algemeen naar "de oven" en niet specifiek naar "de broodoven" afgezien van N 29, 1a. Het merendeel van de antwoorden slaat op de oven aan huis of op de boerderij. Meer specifieke ovens zullen in de bakkerij gebouwd zijn. De königswinteroven is een oven gemaakt van grote blokken steen afkomstig uit königswinter. De vloer bestaat uit twee grote blokken. Deze oven is voorzien van drie kanalen (pijpen) die boven het gewelf zijn aangebracht. Kanalen voeren de rook van achter de oven boven over het gewelf naar voren waardoor de trek van het vuur veel beter regelbaar wordt gemaakt (z. wbd ii afl. 1 blz. 62). [N 29, 1a; N 5, 135; RND, 57; S 27; Wi4; L 12, 8; L 40, 13b; L 40, 14; L A 2, 277; monogr.]
II-1
|
20670 |
broodpap |
broodpap:
broeëd-pap (Q121c Bleijerheide),
weggenbrij:
¯t rent nit al daag weg¯kebrij: het is niet alle dagen kermis
weg’kebrij (Q121c Bleijerheide)
|
Pap met stukjes roggebrood (pap met vuurstenen?) [N 16 (1962)] || wittebroodpap
III-2-3
|
20706 |
broodpop |
weggenman:
weggeman (Q121c Bleijerheide),
Verklw. wegkemesje Mit nui-joar kroge vier inne weg¯keman
weg’keman (Q121c Bleijerheide)
|
gebak van wittebrood in de vorm van een mannetje || Wittebrood in de vorm van een man (steeve, steeveman, weggeman, nieuwjaarsman, ziepesprengert, boekeman?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25617 |
broodrek |
stabel:
štābǝl (Q121c Bleijerheide)
|
De houten stellage waarop het brood wordt weggezet. De woordtypen "broodkar", "broodwagen", "moeldedek", wijzen op het gebruik van iets anders dan een houten stellage of plank om het brood op neer te leggen. [N 29, 53]
II-1
|
30852 |
bros |
pinbroche:
penbroaš (Q121c Bleijerheide)
|
De grove, rechte els die men hanteert bij het doornaaien of die men gebruikt om gaatjes te slaan voor de houten pennen. Aras (II, pag. 186) zegt hierover: "De pennenbros moet dunner zijn dan de houten pennen, omdat deze in de voorgestoken gaatjes goed zouden geprangd zitten, want hiervan hangt geheel de sterkte van het met hout gepende werk af. Ook moet de pennenbros iets korter zijn dan de houten pennen." Zie afb. 6. [N 60, 180]
II-10
|
31043 |
brossen |
beslaan:
bǝšloa (Q121c Bleijerheide)
|
Het met brospinnen beslaan van de achterlap. [N 60, 200f]
II-10
|
30528 |
brugijzer |
brug:
brøk (Q121c Bleijerheide)
|
Werktuig dat dient om leien op maat of volgens profiel af te kappen. De uitstekende punt van het brugijzer wordt in het dakbeschot geslagen waarna de lei op de scherpe bovenkant wordt gelegd en met de hamer wordt afgekapt. Zie ook afb. 82. [N 64, 158b]
II-9
|
20386 |
bruid |
bruid:
broet (Q121c Bleijerheide)
|
bruid
III-2-2
|