27656 |
controlerend geneesheer |
(de) controlerende:
kǫntrolērǝndǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
controlerend(e) dokter:
kǫntrǝlērǝndǝ dǫktǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Emma])
|
De controlerende geneesheer die de mijnwerker al of niet genezen en gezond verklaarde. Volgens de informant van Q 113 gebeurde dit "gezond verklaren" nogal vlot. [N 95, 953]
II-5
|
28953 |
coupenaad, figuurnaad |
figuurnaad:
fejūrnǭt (Q121c Bleijerheide),
fi-jūrnǭt (Q121c Bleijerheide)
|
Vormgevende naad. Naad die door de coupe bepaald wordt. [N 62, 19]
II-7
|
28731 |
coupeur |
toesnijder:
tsǫwšniǝr (Q121c Bleijerheide)
|
Knipper of kleermaker die de maat neemt en de stof snijdt. [N 59, 197b]
II-7
|
27927 |
cric |
cric:
krek (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Werktuig waarmee schuifstijlen onder het dak worden geplaatst. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma Schuifstijl. [N 95, 348; N 95, 760 add.]
II-5
|
28751 |
crÊpe |
crêpe:
krep (Q121c Bleijerheide)
|
Gekroesd, niet glanzend weefsel van linnen draden. Men mag deze stof niet of nauwelijks strijken. [N 62, 76; N 59, 201; N 62, 75c; N 62, 75d; MW; monogr.]
II-7
|
28274 |
cul de sac |
cul de sac:
kyl dǝ sak (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Op de Domaniale mijn een doodlopende mijngang achter de laadplaats waar de lege mijnwagens konden worden opgesteld. [monogr.; N 95, 690]
II-5
|
32819 |
cultivateren, met de cultivator werken of bewerken |
met de cultivator bewerken:
met ˲dǝr kultivātǝr bǝwerǝkǝ (Q121c Bleijerheide)
|
De cultivator wordt gebruikt a) om hard liggend land open te trekken en het daarop groeiende onkruid los te maken en naar boven te halen; b) om na de oogst de graanstoppels los te woelen of om een met de ploeg geschild stoppelveld verder klein te maken; c) om (op zwaardere grond) de schollen en kluiten van een pas geploegde akker te breken of om de bezakte grond van een eerder geploegde akker luchtig te maken; d) om uitgestrooide kunst-meststoffen in de grond te werken. De enkelvoudige termen van dit lemma kunnen meestal zowel met het land e.d. als object, als ook aboluut gebruikt worden. De samengestelde hebben steeds, ook al is dat hier onvermeld gelaten, het land, de akker e.d. tot object. [JG 1a + 1b add.; N 11, 43 + 47 add.; N 11A, 152; div.; monogr.]
I-2
|
32810 |
cultivator, extirpator |
cultivator:
kultivātǝr (Q121c Bleijerheide)
|
De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.]
I-2
|
24327 |
daas (tabanidae) |
praam:
praam (Q121c Bleijerheide)
|
daas
III-4-2
|
20895 |
dadel |
dattel (du.):
dat’tel (Q121c Bleijerheide)
|
dadel
III-2-3
|