32770 |
de gezamenlijke balken van de eg, het egraam |
balken:
balǝkǝ (Q121c Bleijerheide)
|
De eg bestaat uit een aantal hoofdbalken die onderling verbonden zijn door dwarsbalkjes of scheien. Tezamen vormen ze het raam van de eg. De in dit lemma opgenomen termen zijn van toepassing op de egbalken in het algemeen. Ze werden opgegeven als benaming voor zowel de hoofd- als de verbindingsbalkjes. Aan het eind van het lemma zijn een aantal voor zichzelf sprekende termen opgenomen, die betrekking hebben op het door hoofd- en dwarsbalkjes gevormde geraamte van de eg. [JG 1a + 1b; N 11, 69a + b; N 11A, 155c; monogr.]
I-2
|
31033 |
de groef sluiten |
de groef toelikkeren:
dǝ jruf tsǫwlekǝrǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Het met de scherpe kant van de hamer toedrukken of dichtkloppen van de buitennaaigroef, nadat men er lijm in gesmeerd heeft. [N 60, 114a]
II-10
|
19450 |
de heg knippen |
(de) heg scheren:
də hɛk šērə (Q121c Bleijerheide)
|
de heg knippen
III-2-1
|
29031 |
de hittegraad vaststellen |
voelen:
vø̄lǝ (Q121c Bleijerheide)
|
De hittegraad van het persijzer vaststellen door met een natte vinger te voelen of bijv. door op het ijzer te spugen. [N 59, 78]
II-7
|
25396 |
de huid doorsnijden |
opkerven:
opkɛrvǝ (Q121c Bleijerheide)
|
De eerste snede in de huid maken als begin van het villen. [N 28, 40; monogr.]
II-1
|
25401 |
de huid oprollen |
vel oprollen:
vɛl ǫprolǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Na het afhuiden wordt de runderhuid opgerold of opgevouwen. Van tevoren vouwt men de huid van de poten en de kop naar binnen. Soms zout men de huid om bederf te voorkomen. [N 28, 55]
II-1
|
30052 |
de kelder uitgraven |
(de) kelder uitschachten:
dǝr kɛldǝr ūsšaxtǝ (Q121c Bleijerheide)
|
De kelderruimte van het bouwwerk met behulp van de steekschop uitgraven. [N 30, 25b; monogr.]
II-9
|
27887 |
de krans schieten |
(de) krans schieten:
krans šesǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
krants šesǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Winterslag, Waterschei]),
(de) rondte schieten:
røŋdǝ šesǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
røŋkdǝ šesǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
De buitenste rij of rijen schietgaten aan het front van een steengang tot ontploffing brengen. De buitenste rij bepaalt het uiteindelijke profiel van de steengang. [N 95, 436; monogr.]
II-5
|
32732 |
de laatste voor ploegen |
(de voor) uitvaren:
ūs˲vãrǝ (Q121c Bleijerheide)
|
De laatste voor van het grote middendeel van een akker die men ploegde, kan op twee manieren worden afgewerkt. Als men een greppel wil laten ontstaan in verband met de waterafvoer (op lage gronden), dan ploegt men de laatste voor iets dieper dan de overige. Wil men daarentegen geen greppel overhouden, dan ploegt men de laatste voor ondiep uit en sleept men ze vervolgens dicht. De termen die in dit lemma onder A. zijn vermeld, werden opgegeven n.a.v. de vraag naar "de diepe middenvoor afwerken". Sommige ervan lijken ook bruikbaar voor het ploegen van de laatste voor in het algemeen. De onder B. opgenomen termen betreffen het ploegen van de laatste voor aan de zijkant(en). [N 11, 62; N 11A, 119e + 121e; div.; monogr.]
I-1
|
28171 |
de lucht meten |
loft meten:
lof mę̄sǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Emma]),
loft opmeten:
lof opmę̄sǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Julia])
|
De luchtgesteldheid ondergronds controleren. [N 95, 218; monogr.]
II-5
|