30343 |
deurhengsel |
deurgeheng:
dȳrjǝhɛŋ (Q121c Bleijerheide)
|
Hengsel dat bij het afhangen van opgeklampte deuren wordt gebruikt. Het deurhengsel wordt in de regel van een contraplaat voorzien die aan de binnenzijde van de deur wordt aangebracht. De verbinding van hengsel met contraplaat geschiedt door slotschroeven die in het midden van elk van de planken van de deur worden bevestigd. De duim van het hengsel komt midden in het voorvlak van de kozijnstijl. [N 54, 81a]
II-9
|
19792 |
deurklopper |
klopper:
kløͅpər (Q121c Bleijerheide)
|
deurklopper
III-2-1
|
19372 |
deurknop, deurklink |
klink:
kleŋk (Q121c Bleijerheide)
|
klink
III-2-1
|
30357 |
deurkruk, deurklink |
deurklink:
dȳrkleŋk (Q121c Bleijerheide),
klink:
kleŋk (Q121c Bleijerheide)
|
Handvat met ijzeren pin dat door de deurstijl in het slot wordt gestoken en dient om de dagschoot van het slot terug te kunnen trekken. Zie ook het lemma 'Dagschoot'. In Q 95 werd het woord 'klink' zowel gebruikt voor de ring of kruk aan de buitenkant van een deur waarmee men het sluitijzer kon oplichten, als voor het sluitijzer aan de binnenkant van de deur. [N 54, 100; N 79, 8; monogr.; Vld.]
II-9
|
31810 |
deurschaafbok |
deurslit:
dȳršlit (Q121c Bleijerheide)
|
Houten of metalen steun waarin grote, vlakke werkstukken zoals deuren, rechtop kunnen worden gezet, zodat ook de smalle zijden ervan bewerkt kunnen worden. Zie ook afb. 30. [N 53, 213]
II-12
|
30991 |
dichtbinden |
inrijen:
eręjǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Het met touw dichtbinden van de veteropening, voordat men begint met overhalen. Zie ook het lemma overhalen. [N 60, 82]
II-10
|
27969 |
dichtgroeien |
te brok gaan:
tsǝ brox joǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Eisden]),
toewassen:
tsǫwwāsǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia]),
zich vullen:
zex vølǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Gezegd van een mijngang die door de druk op het gesteente langzaam wordt toegedrukt. [N 95, 385; N 95, 386; monogr.]
II-5
|
32078 |
dichtstoppen |
stoppen:
štǫpǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Naden, gaten en spijkergaten opvullen met stopsel, stopsteen, stopwas of met stopverf. [N 53, 235a]
II-12
|
19807 |
dienblad |
tablet:
tablɛt (Q121c Bleijerheide)
|
dienblad, tablet
III-2-1
|
32690 |
diep |
diep:
dēp (Q121c Bleijerheide)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|