31101 |
doornaaien |
doornaaien:
dørxniǝnǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Met behulp van een machine of met de hand zool, tussenzool, binnenzool en overleer met één steek aan elkaar naaien. Vooral voor werkschoenen is dit het ge√´igende procédé. Evenwel wordt het bij handwerk zo veel mogelijk vermeden, omdat het een zwaar karwei is. [N 60, 161a]
II-10
|
20101 |
doornhaag |
doornenheg:
döa’rehek (Q121c Bleijerheide)
|
doornhaag
III-2-1
|
24619 |
doornstruik |
doornenstruik:
döa’resjtroech (Q121c Bleijerheide)
|
doornstruik
III-4-3
|
20929 |
doorregen |
doorregen:
durchreë¯je sjpek
durchreë’je (Q121c Bleijerheide),
doorwassen:
E sjun sjtuk durchwa¯se sjpek
durchwa’se (Q121c Bleijerheide)
|
doorregen
III-2-3
|
33167 |
doorschieter |
in het kruid schieten:
ent krut šesǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.]
I-5
|
26348 |
doorslaan |
lussen:
løsǝn (Q121c Bleijerheide),
steek slaan:
štex šloa (Q121c Bleijerheide)
|
Het aangeven van de lijnen met een dubbele draad of door middel van een doorslagsteek. [N 59, 51a; N 62, 6]
II-7
|
27809 |
doorslag |
doorslag:
dørǝxšlāx (Q121c Bleijerheide)
|
Werktuig waarmee gaten in een metaalplaat gemaakt kunnen worden. De doorslag is een stalen stift met een vlakke punt die rond, halfrond, drie- of vierkantig kan zijn. Door met een hamer op de bovenzijde van de doorslag te slaan ontstaat in het plaatmateriaal een gat. De doorslag kan ook van een steel zijn voorzien; hij wordt dan vooral gebruikt om gaten in gloeiend ijzer te maken. Zie ook afb. 53. Bij het werken met de doorslag wordt het materiaal ondersteund door een onderlegplaat of een stuk kops hout. Vgl. ook het lemma "onderlegplaat". Zie ook het lemma "holpijp". Dit werktuig lijkt, wat vorm betreft, veel op een doorslag, maar verschilt in zijn werking: een doorslag maakt gaatjes door het wegdringen van het omgevende materiaal terwijl de holpijp een gaatje uitsnijdt. [N 33, 220a-b; N 33, 326; N 64, 72; monogr.]
II-11
|
30461 |
doorslag, drevel |
doorslag:
dørǝxšlāx (Q121c Bleijerheide),
drevel:
drīvǝl (Q121c Bleijerheide),
drijfnagel:
drīfnāl (Q121c Bleijerheide, ...
Q121c Bleijerheide)
|
Stalen stift met aan de onderzijde een enigszins kegelvormig uiteinde, waarmee men de koppen van spijkers in het hout drijft. [N 54, 139b; monogr.] || Stalen stift met aan de onderzijde een enigszins kegelvormig uiteinde, waarmee men de koppen van spijkers in het hout drijft. Zie ook afb. 94. Werken met de doorslag werd in Tongeren (Q 162) doppen (dø ̞pǝ) genoemd. Zie ook het gelijknamige lemma in Wld II.9, pag. 160. Het materiaal dat hieronder is opgenomen vormt een aanvulling daarop en is uitsluitend afkomstig uit monografische bronnen. [monogr.]
II-12, II-9
|
30876 |
dop |
kijl:
kęjl (Q121c Bleijerheide)
|
Het enigszins plat uitlopend houtje dat de schoenmaker onder de hozen slaat of steekt, om de laars voldoende strakheid te geven. [N 60, 188b]
II-10
|
20848 |
dopen |
soppen:
tsoppe (Q121c Bleijerheide),
tsoͅpə (Q121c Bleijerheide)
|
(in)dopen, (in)soppen || indopen van het brood b.v. in de koffie: soppen [N 08 (1961)]
III-2-3
|