20500 |
drank |
drank:
Verklw. drenks-je
drank (Q121c Bleijerheide),
gedrinks:
Drink draa, dats doe ¯t jedrenks kaod sjtels
jedrenks (Q121c Bleijerheide)
|
drank
III-2-3
|
33848 |
draven |
draven:
drāvǝ (Q121c Bleijerheide)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
18877 |
drenzen |
granden:
zeuren
jran’ke (Q121c Bleijerheide),
knaatsen:
knaat’sje (Q121c Bleijerheide)
|
drenzen || jengelen, zeuren
III-1-4
|
19387 |
dressoir |
vertiko:
fɛrtiko (Q121c Bleijerheide)
|
salonkast met vitrine
III-2-1
|
32024 |
drevel, deuvel |
houtpin:
hōtspen (Q121c Bleijerheide)
|
Rondhouten pen die met lijm in zuiver passende gaten wordt bevestigd. Zie ook afb. 126. De timmerman gebruikt drevels onder meer bij hoekverbindingen en de wagenmaker om segmenten van velgen van karwielen met elkaar te verbinden. Zie voor dit laatste ook het lemma ɛverbindingspennenɛ in Wld I.13, pag. 18. Govie is volgens het Maastrichts woordenboek (pag. 123) de benaming voor een ø̄houten pen ter verbinding van twee plankenø̄.' [N 54, 38a; A 32, 9; monogr.]
II-12
|
28869 |
driehoek |
dreieck:
dręjęk (Q121c Bleijerheide),
drie-/drijhoek:
dręjhuk (Q121c Bleijerheide),
winkelbred:
weŋkǝlbrɛt (Q121c Bleijerheide)
|
Een houten teken- en meetinstrument in de vorm van een uitgesneden driehoek met ofwel één hoek van 90o, één van 60o en één van 30o, ofwel één hoek van 90o en twee van 45o. Het is bij voorkeur gemaakt van een houtsoort die niet trekt of splintert (Gerritse, pag. 19). Zie afb. 3. [N 59, 3a; N 59, 3c] || Een houten tekeninstrument in de vorm van een dichte of uitgesneden driehoek met één hoek van 900. De driehoek wordt gebruikt om verschillende soorten hoeken af te kunnen schrijven en te controleren. [N 53, 190a]
II-12, II-7
|
31387 |
driekantige vijl |
drie-/drij-eckvijl:
dręjɛk˲vil (Q121c Bleijerheide)
|
Stalen vijl waarvan het blad driehoekig van doorsnede is en vanaf het midden naar het uiteinde iets spits toeloopt. De vijl wordt onder meer gebruikt bij het bewerken van hoeken, het ruimen van gaten en het scherpen van zaagtanden. Verschillende informanten gaven dan ook als antwoord op de vraag naar de "driekantige vijl" een variant van het woordtype zaagvijl/zagenvijl. De fonetisch gedocumenteerde gegevens hiervan zijn opgenomen in het lemma "zaagvijl". Zie ook afb. 104. [N 33, 97; N 33, 103; N 64, 53b]
II-11
|
24498 |
driekleurig viooltje |
chris-oogje:
driekleurig
kris’eugs-je (Q121c Bleijerheide)
|
viooltje
III-4-3
|
29827 |
drieklezoor |
drijvierdelsteen:
dręjviǝdǝlštē (Q121c Bleijerheide)
|
Driekwart deel van een metselsteen. De term drieklezoor kan volgens Coopman (pag. 34) ook worden gebruikt voor een stuk metselsteen dat de volle breedte maar slechts de helft van de lengte heeft. De drieklezoor wordt daarom ook wel halve steen genoemd. [N 31, 19b; monogr.]
II-8
|
27465 |
driepoot |
bok:
bok (Q121c Bleijerheide)
|
IJzeren standaard met drie poten waarop men lange stukken ijzer kan laten rusten, bijvoorbeeld wanneer één uiteinde ervan in het smidsvuur wordt verhit. Zie ook afb. 2. [N 33, 236]
II-11
|