25108 |
druppen, druppelen |
ziekeren:
ziek⁄kere (Q121c Bleijerheide)
|
sijpelen
III-4-4
|
30413 |
dubbel scheluwe steektrap |
dobbel verdreven steektrap:
dubǝl vǝrdrēǝvǝ štē̜xtrap (Q121c Bleijerheide)
|
Trap waarvan de treden zowel boven als beneden scheefhoekig op de bomen liggen. De dubbel scheluwe steektrap is dus eigenlijk te beschouwen als een uit twee enkel scheluwe trappen bestaande trap. Zie ook afb. 69c. [N 55, 126]
II-9
|
30979 |
dubbele zool |
dubbelzool:
dubǝlzoal (Q121c Bleijerheide)
|
De zool over de hele lengte van de schoen. Volgens de informant van Q 253 bestaat een dubbele zool uit een loopzool en een halve zool ter vrijwaring van de loopzool. [N 60, 171b]
II-10
|
18472 |
dubbele zool [wld ii.10, p. 35] |
dobbelzool:
Twee lappen over mekaar.
doebbelzoal (Q121c Bleijerheide)
|
Kent u de uitdrukking "dubbele zool", hoe spreekt u dat uit, wat betekent het woord? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
28383 |
dubbelkettingtransporteur |
dobbelkettentransporteur:
dubǝlkɛtǝtranspǫrtø̄r (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
kratsband:
kratsbant (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Wilhelmina]),
pantser:
pantsǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
schraper:
šrapǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits])
|
Transportinrichting voor hellend en dalend vervoer van kolen, stenen en materiaal. "Het bestaat uit een lange stilstaande ijzeren goot met omgeplooide zijden, in deze zijden zijn er twee kettingen die langs onder terugkeren. Deze twee kettingen zijn verbonden met schraapijzers die de losgemaakte kolen meenemen. De pantser wordt automatisch tegen het voortschrijdend front geschoven door persluchtcylinders. Het toestel is betrekkelijk nieuw" (Vanwonterghem pag. 169). Het woordtype "pantser" is terug te voeren op het feit dat het apparaat gewoonlijk als zijwanden een paar stevige ijzeren platen heeft. De transporteur kan als geleiding dienen voor een schaafploeg (zie het lemma Koolploeg, Koolschaaf). De woordtypen "gusto", "beien" en "prünte" duiden de fabrikanten van de apparaten aan. De dubbelkettingtransporteur vertoont enige gelijkenis met de schraapgoot. Daarom is een aantal opgaven uit dit lemma terug te vinden in het lemma Schraapgoot. [N 95, 657; N 95, 604; monogr.; Vwo 581; Vwo 582; Vwo 583]
II-5
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
doef (Q121c Bleijerheide)
|
duif
III-4-1
|
24140 |
duif, overige soorten |
kapucijner:
met een brede halskraag
kapetsien’ger (Q121c Bleijerheide),
kroppet:
krop’pet (Q121c Bleijerheide),
moesj:
bonte duif
moesj (Q121c Bleijerheide),
reisduif:
rees’doef (Q121c Bleijerheide),
sierduif:
tseer’doef (Q121c Bleijerheide),
sprikker:
gespikkelde —
sjprik’ker (Q121c Bleijerheide),
vale (duif):
met vale kleur
vaal (Q121c Bleijerheide),
veldduif:
veld’doef (Q121c Bleijerheide)
|
duif, naar kleur || kropduif || postduif || sierduif || veldduif
III-4-1
|
17666 |
duim |
geheng:
jǝhɛŋ (Q121c Bleijerheide
[(meervoud: jǝhɛŋǝr)]
),
kloptoren:
klǫptūr (Q121c Bleijerheide),
toren:
tūr (Q121c Bleijerheide
[(meervoud: tȳǝr)]
),
toren met moederschroef:
tūr met modǝršruf (Q121c Bleijerheide),
toren voor op te schroeven:
tūr vȳr op tsǝ šruvǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Zie kaart. De in het muurgesteente aangebrachte ijzeren haak voor raam- of deurhengsels. Zie ook afb. 56. In en rond L 289 werd de term her gebruikt voor het metalen scharnierstuk dat aan de deurpost was bevestigd. Het scharnierstuk dat aan de deur vastzat en paste in de her werd 'geheng' ('gǝheŋ') genoemd. Zie voor het woordtype 'toren' ook RhWb viii, k. 1481-1482 s.v. 'Turen': ø̄Türangel, der Stift, um den sich die Tür dreht; auch jener in die Wand geschlagene Eisenhakenø̄, en voor het woordtype 'tordel' ook Limburgs Idioticon, pag. 252, s.v. 'teulder', den, ø̄har, lat. cardo. Geh. Maeskant.ø̄ [N 32, 13a; N 54, 81b-81e; monogr.]
II-9
|
18689 |
duimeling |
duimeling:
dummelink (Q121c Bleijerheide),
vingerling:
vingerlink (Q121c Bleijerheide)
|
hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30341 |
duimhengsel |
duimgeheng:
dumjǝhɛŋ (Q121c Bleijerheide)
|
Hengsel waarvan de veer draait op een in de muur of op het kozijn aangebrachte, oogvormig uitlopende, metalen pin. Zie ook het lemma 'Hengselduim'. [N 54, 80a; monogr.]
II-9
|