32035 |
een halfhoutse hoekverbinding maken |
half op half overeensnijden:
hǭf˱ op hǭf˱ øvǝrēšnijǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Twee stukken hout met behulp van een lip onder een bepaalde hoek met elkaar verbinden. [N 54, 51a]
II-12
|
19855 |
een huis huren |
mieten (d.):
miete (Q121c Bleijerheide),
mītə (Q121c Bleijerheide)
|
een huis huren [DC 35 (1963)] || huren
III-2-1
|
30049 |
een huis uitzetten |
uitzetten:
ūs˲zɛtsǝ (Q121c Bleijerheide)
|
De omtrek van een te bouwen huis met palen en planken uitzetten. [N 30, 24a; monogr.]
II-9
|
30125 |
een keldergewelf maken |
(het) gewelf maken:
ǝt jǝwø̜lǝf māxǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Wanneer men een kelder van troggewelven wil voorzien, worden er eerst van muur tot muur ijzeren profielbalken gelegd op een onderlinge afstand van 1,5 m. Tussen de balken worden vervolgens de gewelven gemetseld, waarbij als tijdelijke steun een formeel wordt gebruikt. [N 32, 20c; monogr.]
II-9
|
27751 |
een koollaag blootleggen |
de laag oopmaken:
dǝ loǝx opmāxǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits])
|
Een steenkoollaag toegankelijk maken door het wegnemen van de bedekkende laag of lagen. Volgens een invuller uit Q 121 gebeurt dit door het drijven van toe- en afvoerwegen. [N 95, 172; Vwo 35; Vwo 143]
II-5
|
27755 |
een koollaag meten |
(een) flöz meten:
flø̜ts mę̄sǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Diktebepaling van de kolenlaag door meting. [N 95, 190; N 95, 191]
II-5
|
27754 |
een koollaag verkennen |
kolen zoeken:
koǝlǝ zøkǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
lood trekken:
luǝt trɛkǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Eisden]),
verloop van het flōz nagaan:
vǝrlōf van ǝt flø̜ts noǝjoǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Wanneer men een koollaag heeft aangetroffen, dan moet deze verkend worden en de koolwinning worden voorbereid. Men gaat dan onderzoeken, hoe het verloop van de koollaag is. Hiertoe maakt men in de koollaag galerijen en doortochten. Hierdoor krijgt men nagenoeg een zuiver beeld van de koollaag. Men weet hoe haar helling is op ieder punt, men kent de dikte en men weet of er storingen in voorkomen. [N 95, 189; N 95, 191; N 95, 202]
II-5
|
27923 |
een kophout plaatsen |
(een kophout) zetten:
zɛtsǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
(een kopstijl) zetten:
zɛtsǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia])
|
Een voorlopige ondersteuning plaatsen tijdens de winning van een koollaag. Zie voor het object "kophout", "kopstijl" etc. het lemma Kophout. [N 95, 492; N 95, 291]
II-5
|
27800 |
een krijtstreep trekken |
(de/een) knijtschraam trekken:
knitšroǝm trɛkǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Emma]),
kalkschraam trekken:
kalkšroǝm trɛkǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia])
|
De richting in een mijngang werd op de kap aangegeven door het maken van een ±1 cm brede krijtstreep. De plaats waar deze krijtstreep moest worden gemaakt, was aangegeven op de uitbouwschets. Belangrijk was dat de krijtstreep haaks op de voet van de kap werd aangebracht. Nooit mocht men kappen op het oog in de richting leggen (MBK II pag. 42). [N 95, 855]
II-5
|
30425 |
een lambrizering aanbrengen |
het geländer bekleden:
ǝt jǝlɛndǝr bǝklęjǝ (Q121c Bleijerheide)
|
De afstand van leuning tot trapboom met hout betimmeren. Wanneer de ruimte tussen de smetplank en de trappeboom met houtwerk wordt gevuld, valt de lambrizering aan de bovenzijde doorgaans in een in de smetplank aangebrachte sponning en wordt zij met behulp van in de muur gemetselde klossen vastgezet. In Q 83 noemde men een betimmerde leuning een 'toeë leen' ('tǫw lē̜n') of 'volle leen' ('vǫl lē̜n'); een leuning waarvan de spijlen zichtbaar bleven heette daar een 'open leun' ('uǝpǝ lē̜n'). [N 55, 141]
II-9
|