19855 |
een huis huren |
huren:
heure (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
huren (L269p Blerick),
hø͂ͅrə (L269p Blerick)
|
een huis huren [DC 35 (1963)] || huren [SGV (1914)]
III-2-1
|
30049 |
een huis uitzetten |
afpalen:
āfpǭlǝ (L269p Blerick),
uitzetten:
ūt˲zętǝ (L269p Blerick)
|
De omtrek van een te bouwen huis met palen en planken uitzetten. [N 30, 24a; monogr.]
II-9
|
20508 |
een kater hebben |
een kater hebben:
eine kater hobbe (L269p Blerick),
eine kater höbbe (L269p Blerick)
|
kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20175 |
een kind op de arm dragen |
doddelen:
doedele (L269p Blerick)
|
een kind op de arm dragen [peizen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17887 |
een kuil graven |
een kuil graven:
ein koel grave (L269p Blerick)
|
kuil, Een ~ maken (dappen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19216 |
een lelijk gezicht trekken |
(een) gezicht trekken:
gezicht trekke (L269p Blerick),
(een) snuit trekken:
snôet trekke (L269p Blerick),
snuiten trekken:
snoete trekke (L269p Blerick)
|
grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
20178 |
een miskraam krijgen |
de kar opkiepen:
ker opkiepe (L269p Blerick)
|
miskraam, Een ~ krijgen (opslagen, omslaan). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
18273 |
een paar schoenen |
een paar schoenen:
ein paar schoon (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
schoenen, paar ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18337 |
een paar sokken |
een paar sokken:
ein paar zök (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
kousen, paar ~ [zök, zökke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17875 |
een pak slaag geven |
aframmelen:
aaframmele (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
een pak smeer geven:
um pak smaer gaeve (L269p Blerick)
|
pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|