32592 |
een riek mest |
riek (mest):
rēk (L269p Blerick)
|
Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.]
I-1
|
33722 |
een sloot uitdiepen |
uitbaggeren:
ūtbagǝrǝ (L269p Blerick),
vegen:
vē̜gǝ (L269p Blerick)
|
Het uitdiepen of het op diepte houden van een sloot met behulp van een schop, hak, riek, krabber en een zeis. [A 10, 21; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
22385 |
een spel kaarten |
speelkaarten (mv.):
speulkaart (L269p Blerick),
spel:
speul (L269p Blerick)
|
Een spel kaarten [stok, spel, speul]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18077 |
een verkoudheid hebben |
een koude gepakt hebben:
ik höb ein kelt gepak (L269p Blerick),
het te pakken hebben:
ik hob ut te pakke (L269p Blerick)
|
Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
33877 |
een veulen werpen |
veulen:
vø̄lǝ (L269p Blerick)
|
Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52]
I-9
|
32754 |
een voor afhakken, afscheppen |
afhakken:
āfhakǝ (L269p Blerick),
afscheppen:
āfsxø̜pǝ (L269p Blerick),
afsteken:
āfstę̄kǝ (L269p Blerick)
|
Voordat men een voor met de spade omwerkt, hakt of schept men, na eerst de mest met een riek in de voor geduwd te hebben, de bovenlaag van de harde voor af om deze aarde op de mest in de open voor te deponeren. De termen veronderstellen doorgaans de voor als object, ook als dat niet werd opgegeven. Toch kunnen ze soms - absoluut gebruikt - op de handeling zonder meer slaan (b.v. "ze zouden om de beurt spitten en (af)hakken c.q. afscheppen"). [N 11A, 149; N Q, 2b; div.; monogr.]
I-1
|
33183 |
een voor overslaan |
op de andere voor:
ǫp dǝ aŋǝrǝ vōr (L269p Blerick)
|
Bij het poten van aardappelen achter de ploeg een voor overslaan. Bij bijwoordelijke uitdrukkingen moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. ɛTeugɛ in ɛteugvoorɛ is een afleiding van ɛtieënɛ "trekken". [N M, 19; monogr.]
I-5
|
34495 |
een zandbad nemen |
in de zand wentelen:
en dǝ zaŋk wentǝlǝ (L269p Blerick),
kroelen:
krūlǝ (L269p Blerick)
|
Met de vleugels een zandbad nemen in de zonneschijn, gezegd van kippen. [N 19, 61b; A 28, 13a; A 28, 13b; Lu 6, 13a; Lu 6, 13b; monogr.]
I-12
|
17981 |
een ziekte onder de leden hebben |
een krankheid onder de leden hebben:
hae het ein krankheit onger de leden (L269p Blerick),
een krankte onder de leden hebben:
hae ein kränkte onger de laeje (L269p Blerick),
wat onder de leden hebben:
heej hêet wet ônder de leeje (L269p Blerick)
|
ziekte onder de leden hebben [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24584 |
eendekroos |
kroos:
kroos (L269p Blerick)
|
eendenkroos [Weijnen BN 04 (1939)]
III-4-3
|