24972 |
eerstvolgend, ernaast |
volgend:
de volgende (L269p Blerick)
|
eerstvolgend, direct op een genoemde volgend [naast] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24517 |
eetbare paddestoel |
eetbare paddestoel:
idiosyncr.
aetbaar (L269p Blerick)
|
paddestoel, Een eetbare ~ in het algemeen (foens, kampernoelie). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20520 |
eetbare slak |
eetbare slek:
eat-bare slek (L269p Blerick)
|
slak; Hoe noemt U: Een eetbare slak (karakol, kreukel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33709 |
egaliseren |
gelijkmaken:
glikmākǝ (L269p Blerick),
gǝlikmākǝ (L269p Blerick)
|
De grond met de schop egaliseren, al spittend gelijkmaken. [N 27, 11]
I-8
|
24430 |
egel |
egel:
egel (L269p Blerick),
stekelvarken:
stekelverke (L269p Blerick),
stikkelverke (L269p Blerick)
|
egel [DC 04 (1936)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
24751 |
egelboterbloem |
boterbloem:
idiosyncr.
bŏtterbloom (L269p Blerick)
|
Egelboterbloem (ranunculus flammula 15 tot 50 cm groot. De stengels staan rechtop of zijn opstijgend, soms gedeeltelijk liggend en wortelend; de bladeren zijn langwerpig tot lancetvormig, de onderste zijn lang gesteeld en gaafrandig of iets getand; de b [N 92 (1982)]
III-4-3
|
32788 |
eggen |
egen:
ē̜gǝ (L269p Blerick),
eggen:
ęqǝ (L269p Blerick)
|
Het land met de eg bewerken, met de eg over het land gaan. Bedoeld wordt die bewerking waarbij de tanden van de eg door de grond gaan. Voor de bewerking van de grond met een ondersteboven gekeerde eg zie men het lemma ''slepen''. De verschillende manieren van eggen komen in de volgende lemmata aan de orde. NB 1. Hieronder worden de typen eegden, egen en eggen onderscheiden. Onder verwijzing naar dit lemma wordt het betrokken woord(deel) in de volgende lemmata door ''eggen'' resp. ''eggen'' gesubstitueerd. 2. In de volgende lemmata is het werkwoordelijk deel eggen bij de dialectvarianten kortheidshalve weggelaten. In verband daarmee wordt eventuele assimilatie c.q. invoeging van een verbindings-n aan het slot van het aan eggen voorafgaande woord(deel) niet tot uitdrukking gebracht. [JG 1a + 1b; N 11, 79; N 11A, 170; N 15, 3; R 3, 4; div.; monogr.]
I-2
|
32806 |
eggen vóór het zaaien |
gelijkslepen:
gǝlī.kslęi̯.pǝ (L269p Blerick)
|
Ten aanzien van het eggen van een akker voordat deze wordt ingezaaid, doen zich de volgende mogelijkheden voor. Een pas geploegde akker hoeft men, als het een lichte grondsoort betreft, meestal alleen nog maar met de eg te bewerken om het reliëf van de ploegsneden te breken en de aardkluiten te verkruimelen. De akker is dan gereed om te worden ingezaaid. Pas geploegde zwaardere grond wordt, nadat men met de eg de voren gebroken heeft, vaak met de landrol bewerkt en vervolgens opnieuw geëgd. Als een akker geruime tijd vóór het zaaien (eventueel vóór de winter) is geploegd, dient men hem eerst met de eg (of met de cultivator) te bewerken, om de aangezakte en door de regen dichtgeslagen grond weer open te trekken en luchtig te maken. Zo nodig rolt men deze akker, om hem vervolgens zaaiklaar te eggen. Van de onderstaande termen hebben de meeste het land, de akker of het stuk tot object, ook al werd dat niet steeds opgegeven. Sommige daarvan lijken ook wel absoluut gebruikt te kunnen worden. In de toelichting bij het lemma ''eggen'' is aangegeven, hoe ''eggen'' en ''eggen'' verstaan moeten worden. Voor het (...)-gedeelte van enige varianten aan het einde zie men het volgende lemma.' [JG 1a + 1b; N 11, 80c; N 11A, 172a + b; N P, 15 + 16 add.; div.; monogr.]
I-2
|
34536 |
ei zonder schaal |
windei:
wendęi̯ (L269p Blerick),
weŋkęi̯ (L269p Blerick)
|
Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.]
I-12
|
19742 |
eierdopje |
eierdopje:
eierdöpke (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick,
L269p Blerick)
|
eierdopje [DC 39 (1965)]
III-2-1
|