20556 |
glazig |
glazerig:
glazerig (L269p Blerick),
glazerige petat (L269p Blerick)
|
glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17626 |
glazuur |
glazuur:
glazuur (L269p Blerick)
|
Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
22376 |
glijbaan |
ritsbaan:
ritsbaan (L269p Blerick),
roetsjbaan:
roetsbaan (L269p Blerick)
|
Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17853 |
glijden |
slidderen:
sliddere (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
#NAME?
sliddere (L269p Blerick)
|
glijden [SGV (1914)] || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24316 |
glimworm |
glimworm:
glimworm (L269p Blerick),
glimwormpje:
glimwörmke (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
gloeiworm:
gleujwerm (L269p Blerick),
glûej werm (L269p Blerick),
lichtworm:
leechworm (L269p Blerick)
|
glimworm [GV Gr (1935)], [SGV (1914)], [ZND 18G (1935)] || Het wijfje is vleugelloos, 12-18mm lang, bruinachtig van kleur, het halsschild is geel omrand. Het heeft vrij sterke lichtorganen op het einde van het achterlijf (glimworm, lichtmaaike, viermaai, gloeiige worm) [N 83 (1981)] || Hoe noemt u een soort kever: het mannetje is gevleugeld. Het kan 11-16mm lang worden. Het is bruinachtig van kleur en is in staat een geelgroen licht uit te stralen met behulp van lichtorganen op het achterlijf (glimkever) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18957 |
gluiperd |
gluiperd:
gluperd (L269p Blerick),
loenszak:
loenszak (zn.) (L269p Blerick)
|
gluiper [SGV (1914)] || gluiperig: hij is - [DC 16 (1948)]
III-1-4
|
18956 |
gluiperig |
gluiperig:
gluperig (L269p Blerick),
stiekem:
stiekem (L269p Blerick)
|
gluiperig: hij is - [DC 16 (1948)]
III-1-4
|
23426 |
godslamp |
godslamp:
godslamp (L269p Blerick)
|
De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34172 |
goed liggen |
goed liggen:
goed liggen (L269p Blerick),
goed zitten:
goed zitten (L269p Blerick)
|
Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51]
I-11
|
33826 |
goed uit de weg kunnend |
(een) vierkantige:
vērkɛntegǝ (L269p Blerick)
|
Gezegd van een paard dat goed te been is. [N 8, 64d]
I-9
|