21436 |
het volle bedrag |
de ganse pot:
de gansche poet (L269p Blerick)
|
volle bedrag, de gehele som, zonder korting [de hele poet, de volle roefel, de hele paaj?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25557 |
het voorrijzen in de trog |
voorrijzen:
vø̄rrīzǝ (L269p Blerick)
|
Volgens de informant van P 56 worden de grondstoffen in de trog of de machine gebracht. Eerst de bloem (± 50 kg). De gist (± 1 kg) wordt opgelost in water. Dit mengsel wordt op de bloem gegoten, waarin eerst een soort trechter is gemaakt. Dit alles laat de bakker ongeveer 15 minuten staan. Dit is dan wel het voorrijzen in de trog. [N 29, 24b; N 29, 24a]
II-1
|
19768 |
het vuur aansteken |
aanstoken:
aanstoaken (L269p Blerick)
|
aanstoken [SGV (1914)]
III-2-1
|
19415 |
het vuur doven |
blussen:
blusse (L269p Blerick),
doven:
douve (L269p Blerick),
het veur douve (L269p Blerick),
laten uitgaan:
het fernuus laote oetgaon (L269p Blerick),
laote oetgaon (L269p Blerick),
uit laten gaan:
oët laote gaon (L269p Blerick),
uitgaan:
laot de kachel maar oetgaon (L269p Blerick)
|
doven, laten uitgaan, gezegd van vuur in de kachel [N 07 (1961)] || Het branden doen eindigen (blussen, doven) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20678 |
hete bliksem |
hete bliksem:
Syst. WBD
heiten bliksem (L269p Blerick)
|
Stamppot van appelen en aardappelen (appelprul, hemel en aarde, hete bleksem, onder en boven de tafel, hoog en laag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20404 |
heten |
heten:
heite (L269p Blerick),
heiten (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
heeten [SGV (1914)] || heten [DC 37 (1964)]
III-2-2
|
32923 |
heukeling |
hoopje:
hø̜pkǝ (L269p Blerick),
tros:
tros (L269p Blerick)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
32924 |
heukelingen spreiden |
uitbreken:
ut˱brɛ̄kǝ (L269p Blerick),
uitspreiden:
utspręi̯ǝ (L269p Blerick)
|
Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.]
I-3
|
17645 |
heup |
heup:
heup (L269p Blerick)
|
heup [SGV (1914)]
III-1-1
|
18087 |
heupjicht |
ischias:
ischias (L269p Blerick)
|
Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (geschot, steek(te), pleurijs). [N 84 (1981)]
III-1-2
|