e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
het volle bedrag de ganse pot: de gansche poet (Blerick) volle bedrag, de gehele som, zonder korting [de hele poet, de volle roefel, de hele paaj?] [N 21 (1963)] III-3-1
het voorrijzen in de trog voorrijzen: vø̄rrīzǝ (Blerick) Volgens de informant van P 56 worden de grondstoffen in de trog of de machine gebracht. Eerst de bloem (¬± 50 kg). De gist (¬± 1 kg) wordt opgelost in water. Dit mengsel wordt op de bloem gegoten, waarin eerst een soort trechter is gemaakt. Dit alles laat de bakker ongeveer 15 minuten staan. Dit is dan wel het voorrijzen in de trog. [N 29, 24b; N 29, 24a] II-1
het vuur aansteken aanstoken: aanstoaken (Blerick) aanstoken [SGV (1914)] III-2-1
het vuur doven blussen: blusse (Blerick), doven: douve (Blerick), het veur douve (Blerick), laten uitgaan: het fernuus laote oetgaon (Blerick), laote oetgaon (Blerick), uit laten gaan: oët laote gaon (Blerick), uitgaan: laot de kachel maar oetgaon (Blerick) doven, laten uitgaan, gezegd van vuur in de kachel [N 07 (1961)] || Het branden doen eindigen (blussen, doven) [N 79 (1979)] III-2-1
hete bliksem hete bliksem: Syst. WBD  heiten bliksem (Blerick) Stamppot van appelen en aardappelen (appelprul, hemel en aarde, hete bleksem, onder en boven de tafel, hoog en laag?) [N 16 (1962)] III-2-3
heten heten: heite (Blerick), heiten (Blerick, ... ) heeten [SGV (1914)] || heten [DC 37 (1964)] III-2-2
heukeling hoopje: hø̜pkǝ (Blerick), tros: tros (Blerick) Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.] I-3
heukelingen spreiden uitbreken: ut˱brɛ̄kǝ (Blerick), uitspreiden: utspręi̯ǝ (Blerick) Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.] I-3
heup heup: heup (Blerick) heup [SGV (1914)] III-1-1
heupjicht ischias: ischias (Blerick) Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (geschot, steek(te), pleurijs). [N 84 (1981)] III-1-2