22756 |
ijsbaan |
slidderbaan:
slidderbaan (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick)
|
Kinderen maken op de sneeuw of het ijs wel een gladde baan, door er telkens en achter elkaar overheen te glijden. Hoe noemt men deze baan in uw dialect? [DC 44 (1969)]
III-3-2
|
17942 |
ijsberen |
drentelen:
drentele (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick),
drintele (L269p Blerick)
|
lopen: zenuwachtig heen en weer lopen [drentele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18639 |
ijsmuts |
ijsmuts:
iesmuts (L269p Blerick)
|
ijsmuts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
25154 |
ijspegel |
ijspegel:
iêspegels (mv.) (L269p Blerick),
iëspaegel (mv.) (L269p Blerick),
ijspik:
ĭĕspĕĕke (mv.) (L269p Blerick)
|
ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25134 |
ijzel, bevroren neerslag |
ijzel:
iessel (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick)
|
ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25157 |
ijzelen |
ijzelen:
iessele (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
iezele (L269p Blerick),
iezelen (L269p Blerick),
iiezelen (L269p Blerick)
|
ijzelen [N 22 (1963)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
32304 |
ijzeren drevels, deuvels |
ijzeren pinnen:
ī.zǝrǝ pen (L269p Blerick)
|
De tweepuntige stalen nagels waarmee de verschillende bodemplanken met elkaar verbonden worden. [N E, 38c]
II-12
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (L269p Blerick),
hooigaffel:
[hooi]gafǝl (L269p Blerick),
hooivork:
[hooi]vǫrǝk (L269p Blerick)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
33634 |
ijzeren haak aan de puthaak |
schephaak:
sxeͅphōͅk (L269p Blerick)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
25371 |
ijzeren pin waarmee men het slachtvee verdooft |
pin:
pen (L269p Blerick)
|
De woordtypen in dit lemma kunnen op verschillende zaken duiden. Men kan ermee bedoelen de ijzeren pin die uit het schietmasker gedreven wordt of de pin die op een hamer waarmee men het dier op de kop slaat, is bevestigd, of de pin van het penapparaat. Dit laatste werktuig is een voorloper van het penschietmasker. Zie ook de toelichting bij het lemma ''schietmasker''. [N 28, 5b; N 28, 5d; monogr.]
II-1
|