18326 |
jasschort |
jasscholk:
jasscholk (L269p Blerick)
|
zijn er verschillende namen voor verschillende soorten van deze kledingstukken ? [DC 15 (1947)]
III-1-3
|
20561 |
jenever |
jonge klare:
jonge klaore (L269p Blerick),
oude klare:
alde klaore (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
jenever; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank bereid uit moutwijn waaraan bij de distillatie jeneverbessen zijn toegevoegd, die er het aroma aan verlenen (snevel, babbelwater, jandoedel, knevelwas, kwak, sjenevel, jenever, klare, snaps) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24556 |
jeneverbes |
jeneverbes:
-
jeneverbes (L269p Blerick),
wachel:
ik weet het niet zeker
wâchele (L269p Blerick),
zwarte miemer:
zwarte miemer (L269p Blerick)
|
jeneverbes (Juiniperus communis L.) [Roukens 03 (1937)] || jeneverbes (Juniperus communis L.), de struik [DC 30 (1958)]
III-4-3
|
18041 |
jeuk |
jeuk:
jeu:k (L269p Blerick),
jeui̯k (L269p Blerick),
jeuk (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
jeu‧k (L269p Blerick),
jêûk (L269p Blerick),
(neet kratse).
jeu‧k (L269p Blerick),
jeuks:
juks (L269p Blerick),
kriemel:
kriemel (L269p Blerick)
|
jeuk [N 07 (1961)] || jeuk [öksel, jukt, ukt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18050 |
jeuken |
jeuken:
jeuke (L269p Blerick),
ut jeuk mich (L269p Blerick),
⁄t begint te jeûke (L269p Blerick),
kriebelen:
⁄t begint te kriebele (L269p Blerick)
|
jeuken, het begint te jeuken [öksele, euke, juike, juuke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18086 |
jicht |
jicht:
jich (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
jicht (L269p Blerick)
|
jicht [SGV (1914)] || Jicht: stofwisselingsziekte die berust op afzetting van urinezure zouten in de gewrichten, met veel pijn (jicht, dicht, gicht, flerecijn, reumatiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23323 |
joden |
joden:
joide (L269p Blerick)
|
joden [SGV (1914)]
III-3-3
|
21280 |
joelen |
druktesmaker (zn.):
dröktesmaker (L269p Blerick)
|
zich luidruchtig gedragen met veel gebaren en bewegingen; joelen [kwaken, jouwen, joelen, herriën, stachelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
22379 |
jojo |
jojo:
jojo (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
Het speeltuig bestaande uit een schijf die langs een koord dat eromheen gewonden is, afloopt en door de traagheid zichzelf weer opwindt [jojo]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22548 |
jokeren (kaartspel) |
jokeren:
jokere (L269p Blerick)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|