33352 |
kalverhokje, kalverbak |
kalverkist:
[kalver]kes (L269p Blerick)
|
In de koe- of de kalverstal kunnen een of meer kalveren vetgemest of alleen maar gestald worden in een speciaal daarvoor bestemde kooi, kist, bak of box, of gewoon achter een plank in een hoek van de stal. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (kalver-) het lemma "kalverstal" (2.2.3). [N 5A, 45a; monogr.]
I-6
|
34224 |
kalverjuk |
juk:
jøk (L269p Blerick)
|
Driehoekig raam om de nek van een kalf. [N 3A, 14f]
I-11
|
33351 |
kalverstal |
kalverhok:
kalǝvǝrhǫk (L269p Blerick)
|
De stal of de ruimte in de koestal waar de kalveren staan. Meestal is er geen afzonderlijke ruimte als kalverstal; de kalveren staan in een hoek van de koestal en deze hoek voor de kalveren wordt "kalverstal" genoemd. Vandaar dat n.a.v. de vraag "kalverstal" voor L 213, 248, 298, 381b, 386, Q 1, 113 en 202 koestal en voor L 270, 312, Q 34 en 102 stal werd opgegeven. Er zijn voor de kalverstal ook wel benamingen in gebruik, waaruit de leeftijd van de kalveren spreekt. Voor opgaven die een voor een kalf bestemde kist, bak, kooi e.d. betreffen, zie men het lemma "kalverhokje, kalverbak" (2.2.4). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden in paragraaf 1.2. [A 10, 9b; L 38, 25; monogr.; add. uit N 5A, 45a en 47b]
I-6
|
18725 |
kam |
kam:
kamp (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
toen ik ut woel kemme ging miene kamp kapot (L269p Blerick),
wie ik ut woel keime gink miene kamp kapot (L269p Blerick),
wie ik ⁄t woej keime ging miene kamp kepot (L269p Blerick)
|
kam [SGV (1914)] || Kam. Toen ik ’t wou kammen ging mijn kam stuk. [DC 39 (1965)] || Min of meer getande, rode, vlezige uitwas op de kop van kippen. [A 39, 3c; monogr.]
I-12, III-1-3
|
18564 |
kamerjas |
kamerjas:
kamerjas (L269p Blerick),
sjamberloe:
[Vgl. WBD III, 1.3: sjamberloe apart trefwoord (naast sjamberloek en sjamberloep)]
sjamberloe (L269p Blerick),
sjamberloek:
[Van Dale: sjamberloek (<Hd. < Turks yagmurlyk, regenmantel), kamerjapon voor heren, wijde huisjas met ceintuur]
sjamberlaok (L269p Blerick)
|
kamerjas [sjamberloe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19453 |
kamerstoel |
kakstoel:
kleine
kakstool (L269p Blerick)
|
Klein draagbaar gemak in de vorm van een stoel (gemakstoel, kakstoel, kamerstoel, kakkedoor, stilletje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24509 |
kamille (alg.) |
kamille:
-
kamille (L269p Blerick)
|
echte kamille [DC 50 (1975)]
III-4-3
|
18638 |
kamizool |
kamizooltje (<fr.):
saort vestje
kamezaölke (L269p Blerick)
|
kamizool, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18724 |
kammen |
kammen:
keime(n) (L269p Blerick),
toen ik ut woel kemme ging miene kamp kapot (L269p Blerick),
wie ik ut woel keime gink miene kamp kapot (L269p Blerick),
wie ik ⁄t woej keime ging miene kamp kepot (L269p Blerick)
|
kammen (ww.) [SGV (1914)] || Kammen. Toen ik ’t wou kammen ging mijn kam stuk. [DC 39 (1965)]
III-1-3
|
22336 |
kampen |
afkampen:
aafkampe (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick)
|
Uitmaken wie de winnaar is bij gelijke stand [kamp, kavalen, kanteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|