e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
karnemelksepap botermelksepap: Syst. WBD  bottermelksepap (Blerick), melksepap: Syst. WBD  melksepap (Blerick) Karnemelksepap (mölkepap, mölkezuip, zuipe?) [N 16 (1962)] III-2-3
karnemelksepap met roggezemelen zemelenprut: Syst. WBD  ziëmeleprut (Blerick) Karnemelksepap met roggezemelen (zemeleprut?) [N 16 (1962)] III-2-3
karnen botter stoten: [botter] stōtǝ (Blerick), karnen: karnen (Blerick), stoten: stuǝtǝ (Blerick) Het op en neer bewegen van de vetdeeltjes in de melk of room, zodat deze zich aan elkaar hechten en op die manier boter vormen. Boter maken. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [S 17; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; L 27, 68; A 7, 23; A 28, 7; Ge 22, 8; Vld.; monogr.; add. uit N 12; A 16; S] I-11
karnstaf botterstand: [botter]staŋ (Blerick), stamper: stampǝr (Blerick), stek: stęk (Blerick), stoter: stōtǝr (Blerick) Boterstoter bestaande uit een stok met een aan de onderzijde bevestigde plank die van gaatjes is voorzien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 7, 19, 20, 21 en 23; A 16, 8, 8a, 8b en 8c; L 22, 8; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c; Ge 22, 18, 19 en 20; monogr.; add. uit: N 5A (I] I-11
karnvat bottervat: [botter]vāǝt (Blerick), karn: karǝn (Blerick), kęn (Blerick), karnton: karǝntǫn (Blerick) Botervat waarbij de karnstaf (zie het lemma ''karnstaf'' (12.3) in deze aflevering) met de daaraan bevestigde schijf in een op- en neergaande beweging wordt gebracht. Dit vat, waarin de melk tot boter gekarnd wordt, kan van verschillende materialen gemaakt worden. Vaak was het van hout (kersenhout kērs in L 329) of steen en soms van metaal, bijvoorbeeld van een omgebouwde melkbus (melkbus męlǝkbøs in L 322a, melktuit męlǝktø̜i̯t in L 163, 164 en 165, tuit tø̜i̯t in L 373). Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering.' [A 7, 19, 19a en 23; A 16, 8a; L 1a-m; L 22, 8 add.; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 17; Ge 22, 11, 15 en 16; monogr.; add. uit N 5A (I] I-11
karper kaper: kaper (Blerick), karper: karper (Blerick, ... ) Hoe noemt u de karper: een zoetwatervis die voorkomt in stilstaande en traag stromende wateren. Hij heeft een lange rugvin, de buikvinnen staan ingeplant achter de borstvinnen, ongeveer gelijk met het begin en het einde van de rugvin. De bek heeft dikke e [N 83 (1981)] || karper [SGV (1914)] III-4-2
karpet, vloerkleed karpet: karpet (Blerick) Losliggend geweven, gevlochten of geknoopt kleed dat als bedekking en tot verfraaiing van de vloer dient (tapijt, kleed, karpet) [N 79 (1979)] III-2-1
karrenspoor aardweg: ārtwē̜x (Blerick), karspoor: kɛrspǭr (Blerick), kɛrspǭrǝ (Blerick) Een niet-verharde weg met geulen die zijn ontstaan door het uitschuren van karwielen. [A 21, 2a; A 21, 2b; N 18, 40; monogr.] I-8
karsmid smid: smēǝt (Blerick) Smid die metalen onderdelen voor karren en wagens zoals wiel- en naafbanden vervaardigt en monteert. Zie ook de paragraaf over de karsmid. [RND 77] II-11
karspringer karspringer: kɛrspreŋǝr (Blerick) Ongeduldig paard dat tijdens het afspannen tussen de berries uitspringt, wat moeilijk af te leren is. [N 8, 84a] I-9