25289 |
lood, maat van 10 gram |
lood:
⁄n loêd (L269p Blerick)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 10 gram [lood] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33679 |
loodzand |
boszand:
boszaŋk (L269p Blerick),
loodzand:
luǝtzant (L269p Blerick)
|
De loodgrijze zandlaag onder de heizode. [N 27, 17]
I-8
|
24846 |
loof |
blader:
blaar v.d. boum (L269p Blerick),
blêr (L269p Blerick),
loof:
louf (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
bladeren [SGV (1914)] || De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)] || loof [SGV (1914)]
III-4-3
|
33250 |
loof van de bieten afplukken |
bladen:
blāi̯ǝ (L269p Blerick)
|
Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.]
I-5
|
30797 |
looi |
looi:
lōj (L269p Blerick)
|
Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m]
II-10
|
30795 |
looien |
looien:
loǝjǝ (L269p Blerick)
|
Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.]
II-10
|
21686 |
loon |
loon:
loën (L269p Blerick)
|
loon, wat men verdient [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25604 |
loonbakken |
huisbakken:
hūs bakǝ (L269p Blerick)
|
Het bakken van deeg dat door de mensen bij de bakker wordt gebracht. De bakker krijgt hiervoor een vergoeding. Volgens de informant van L 291 brachten de boeren en burgers hun gemengd deeg naar de bakker. Dit was zeer lastig spul, omdat de samenstelling verschilde en de rijsgraad eveneens. Dikwijls sloeg het in de oven neer. [N 29, 98]
II-1
|
20132 |
loops |
bronstig:
bry(3)̄stex (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
loops:
løͅi̯ps (L269p Blerick)
|
konijn, geslachtsdrift vertonend [N 19 (1963)] || loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)]
III-2-1
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
loot:
loat (L269p Blerick),
scheut:
scheut (L269p Blerick)
|
Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)] || loot [SGV (1914)]
III-4-3
|