33822 |
mak |
(een) makke:
makǝ (L269p Blerick)
|
Gezegd van een zachtaardig, gewillig paard. [JG 1a; N 8, 64i en 64j]
I-9
|
19110 |
maken |
maken:
make (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick,
L269p Blerick)
|
maken [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
21117 |
mals, gezegd van boter |
mals:
mals (L269p Blerick)
|
mals, goed smeerbaar, gezegd van boter (plat) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
20205 |
man |
man:
man (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick)
|
man [RND], [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
24203 |
man, mannelijke zangvogel |
man:
man (L269p Blerick),
sic
man (L269p Blerick)
|
mannelijke zangvogel (tersel) [N 83 (1981)] || vrouwelijke zangvogel (pop) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20154 |
man, manspersoon |
man:
man (L269p Blerick),
ma͂n (L269p Blerick)
|
man. (Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18422 |
manchet |
manchet:
manchet (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick)
|
manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18700 |
manchetknoop |
manchetknoop:
manchetknoup (L269p Blerick),
manchetknöp (L269p Blerick),
manchettenknoopje:
manchetteknûpkes (L269p Blerick)
|
manchetknoopjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26825 |
mand |
mand:
mant (L269p Blerick)
|
De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.]
II-12
|
33768 |
manen |
manen:
mānǝ (L269p Blerick)
|
Het lange nekhaar bij een paard. Paarden worden vaak onderscheiden naar de kleur van de manen (zie paragraaf 4.1). Zie afbeelding 2.13. [JG 1a, 1b; N 8, 21]
I-9
|