33769 |
manenstrang |
manenstrang:
mānǝstraŋk (L269p Blerick)
|
Gewelfde bovenkant van een paardenek waar de manen ingeplant zijn. Zie afbeelding 2.14. [N 8, 21 en 25]
I-9
|
19439 |
mangel, wringer |
waswring:
wasvring (L269p Blerick)
|
Toestel met tegen elkaar draaiende cilinders om gewassen linnengoed glad te maken (mangel, wringer) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18148 |
manken |
hompelen:
hompele (L269p Blerick),
lendenlam lopen:
lindelaam laupe (L269p Blerick)
|
Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (honkelen, lammen, knakken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17984 |
mankeren |
mankeren:
hea mankeert wat (L269p Blerick),
mankeere (L269p Blerick),
mankere (L269p Blerick),
schelen:
schele (L269p Blerick),
schêlen (L269p Blerick)
|
mankeren [SGV (1914)] || Mankeren: mankeren, schelen (schelen, mankeren, het hebben). [N 84 (1981)] || schelen, mankeren [SGV (1914)]
III-1-2
|
34449 |
mannelijk jong van de geit |
bokje:
bykskǝ (L269p Blerick)
|
[N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21]
I-12
|
34051 |
mannelijk kalf |
stierkalf:
stīr[kalf] (L269p Blerick),
var:
vǝr (L269p Blerick),
varkalf:
vē̜r[kalf] (L269p Blerick)
|
[N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.]
I-11
|
34052 |
mannelijk kalf dat van tanden begint te wisselen |
jonge stier:
jǫŋǝ stīr (L269p Blerick),
var:
vɛr (L269p Blerick)
|
Algemeen kan men zeggen dat het hier gaat om een kalf van ongeveer één jaar oud. [N 3A, 16; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
34476 |
mannelijk kuiken |
haantje:
hē̜nkǝ (L269p Blerick),
hǭnkǝ (L269p Blerick)
|
[N 19, 41b; L A2, 507]
I-12
|
34395 |
mannelijk lam |
bokje:
bø̜kskǝ (L269p Blerick)
|
[L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; JG 1b; N 70, 3; R 3, 36; AGV m 3; Wi 12; monogr.]
I-12
|
34393 |
mannelijk schaap |
bok:
buk (L269p Blerick),
ram:
ram (L269p Blerick),
schapenbok:
sxōpǝbuk (L269p Blerick),
sxǭpǝmbuk (L269p Blerick),
sxǭpǝnbuk (L269p Blerick)
|
Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.]
I-12
|