26147 |
muilband |
reep:
ręjp (L269p Blerick)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
34223 |
muilkorf voor kalveren |
muntel:
møŋkǝl (L269p Blerick)
|
De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e]
I-11
|
17872 |
muilpeer |
muilpeer:
moelpêr (L269p Blerick)
|
muilpeer, slag op de kaak [SGV (1914)]
III-1-2
|
18308 |
muiltje |
instapper:
insteppers (L269p Blerick),
muiltje:
muulke (L269p Blerick),
muulkes (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
slof:
sloef (L269p Blerick),
slōffe (L269p Blerick)
|
Hoe noemt men de muilen? [DC 09 (1940)] || Muiltje. Thuis dragen veel mensen in plaats van schoenen pantoffels of muilen. De eerste hebben wel, de andere geen opstaande achterkant. Hoe noemt men die zonder achterkant? [DC 44 (1969)] || muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24357 |
muis |
muis:
moes (L269p Blerick),
mōēs (L269p Blerick)
|
muis [DC 35 (1963)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
24437 |
muis (mv.) |
muis (mv.):
muus (L269p Blerick)
|
muizen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|
17663 |
muis van de hand |
muis:
moes (L269p Blerick),
moes van de hank (L269p Blerick),
muisje:
muuske (L269p Blerick)
|
muis van de hand (het onderste, vlezige deel van de duim) [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20122 |
muizen |
muizen:
moeze (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
moêze (L269p Blerick)
|
Hoe noemt u jacht maken op muizen, gezegd van de kat (muizen) [N 83 (1981)] || muizen (ww) [SGV (1914)]
III-2-1
|
33687 |
mulle grond |
melm:
mɛlm (L269p Blerick),
mol:
mol (L269p Blerick)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|
34392 |
muntig schaap |
gust schaap:
gø̜s sxǭp (L269p Blerick)
|
Schaap dat eenmaal gelamd heeft en dan onvruchtbaar blijft. [N 19, 66]
I-12
|