25094 |
op een rij zetten |
op een rij zetten:
op ⁄n rie zette (L269p Blerick)
|
op een rij zetten [hagen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17934 |
op een sukkeldrafje lopen |
op een drafje gaan:
ǫp ęi̯n drɛfkǝ gǭn (L269p Blerick),
op een sukkelgang lopen:
op n sukkelgank (L269p Blerick),
op zijn elf-en-dertigste lopen:
op zien elf en dertigste (L269p Blerick),
sukkelen:
sökkele (L269p Blerick)
|
[N 8, 81a, 81d en 83]lopen: op een sukkeldrafje lopen [schokke, op n schökske loope] [N 10 (1961)]
I-9, III-1-2
|
33851 |
op hol slaan |
dervandoor gaan:
dǝrvandōr gǭn (L269p Blerick)
|
Aan het hollen gaan, niet meer aan het commando gehoorzamen. [JG 1a, 1b; N 8, 81f]
I-9
|
22460 |
op kraamvisite gaan |
kindje kijken:
kiendje kieke (L269p Blerick)
|
Op kraamvisite gaan [met de krommen arm gaan, met de kromme slip gaan, op de suikerbeschuit gaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32927 |
op oppers zetten, opperen |
grote mijten maken:
groǝtǝ [mijten] mākǝ (L269p Blerick)
|
Het bijeenwerken in de grootste soort hooihopen, oppers, die in het veld en direct op de grond, worden gemaakt; ze kunnen wel tot 3 meter hoog worden opgezet. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de opper, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''opper''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''opper''.' [N 14, 111; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
21197 |
op reis gaan |
op pad zijn:
op paad zīēn (L269p Blerick),
op weg zijn:
op waeg zīēn (L269p Blerick),
reizen:
reìze (L269p Blerick)
|
op reis gegaan zijn [te mantij zijn] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32920 |
op rijen zetten |
bijeenreken:
bēi̯ęi̯nrēkǝ (L269p Blerick),
harken:
hɛrkǝ (L269p Blerick)
|
Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.]
I-3
|
22368 |
op stelten lopen |
op stelten lopen:
op stelte laapen (L269p Blerick),
stelten:
stelte (L269p Blerick),
steltlopen:
steltloupe (L269p Blerick)
|
Op stelten lopen [stelten]. [N 88 (1982)] || stelten [op ~ loopen] [SGV (1914)]
III-3-2
|
21530 |
op wacht |
op schildwacht:
op schildwach (L269p Blerick)
|
de taak om de kazerne te bewaken [vigilantie, wacht, faction] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17913 |
opbergen |
opbergen:
opberge (L269p Blerick),
opbergen (L269p Blerick),
wegdoen:
wegdoon (L269p Blerick)
|
opbergen [DC 38 (1964)]
III-1-2
|