29954 |
pikhouweel |
bik:
bek (L269p Blerick),
pikhouweel:
pekhǫwiǝl (L269p Blerick)
|
Houwwerktuig met lange steel en twee armen. Een van de armen heeft een beitelvormig uiteinde, de andere loopt uit in een punt. Zie ook afb. 14c. [N 30, 19c; monogr.]
II-9
|
33033 |
pikkeling, zwad met een slag afgepikt |
slag:
slāx (L269p Blerick)
|
Hoeveelheid graan die men met één slag afpikt; vergelijk het lemma ''zwad, houw'' (3.1.4) in aflevering I.3. De enqu√™tes van Goossens hebben voor dit begrip niet veel opgaven opgeleverd; de vraag uit N 15, 16 levert slechts indirect materiaal op voor het begrip "pikkeling". Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf.' [A 23, 16.1a; L 48, 34.1a; Lu 1, 16.1a; Lu 2, 34.1a; monogr.; add. uit N 15, 16e; JG 1a, 1b, 1c, 2c]
I-4
|
23376 |
pilaar |
pilaar:
pilaer (L269p Blerick)
|
Een pilaar, de pilaren [pielder(s), pilèèr(e)?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17670 |
pink |
pink:
peŋk (L269p Blerick),
pink (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
Eénjarig kalf, onverschillig van welk geslacht, dat nog alle melktanden heeft. [N C, 9b en 8; monogr.; add. uit N 3A, 15 en 20] || Pink, de vijfde, kleinste vinger (pinkel, pinker, pink, petieter, piepzakje). [N 84 (1981)]
I-11, III-1-1
|
22365 |
pinkelen |
pinkelen:
pinkele (L269p Blerick)
|
Het spel waarbij een stokje dat aan beide kanten aangepunt is, met een langere stok omhoog- en weggeslagen wordt [kiskassen, kallen, pinkelen, pinkeren, giezen, klink spelen, -doen, -slagen, hillen, lillen, kisslagen, kissen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24881 |
pinksterbloem |
paardebloem:
-
paerdebloom (L269p Blerick),
pinksterbloem:
peŋkstǝrblōm (L269p Blerick),
-
pinksterbloom (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
Cardamine pratensis L. Een algemeen voorkomend, veldkersachtig plantje in graslanden, bermen en aan waterkanten met witte tot vaag lilagekleurde kruisbloempjes in trossen op een hol stengeltje en dun blad dicht bij de grond. Het bloeit van april tot juni en varieert in hoogte van 15 tot 50 cm. Niet te verwarren met de (echte) koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi L.; zie het lemma Echte Koekoeksbloem), die op dezelfde plaatsen groeit, maar roze-rode bloempjes heeft met gespleten kroonbladeren. Kroenekraan is de plaastelijke benaming van de kraanvogel. [N 37, 16f; A 17, 3; A 49B, 3; monogr.] || pinksterbloem [DC 17 (1949)]
I-5, III-4-3
|
23287 |
pinksteren |
pinksteren:
pinkstere (L269p Blerick)
|
Pinksteren [SGV (1914)]
III-3-3
|
25253 |
pint, maat van 0,5 liter |
pint:
pint (L269p Blerick)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 0,5 liter [snelleke, pint, schopje, schep, wup, leers] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20060 |
pioen |
pioen:
-
pijoen (L269p Blerick),
pioen (L269p Blerick),
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
pioen (L269p Blerick),
stokroos:
-
stokroëze (L269p Blerick),
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
stokroes (L269p Blerick)
|
[DC 17 (1949)]Pioen (Paeonia officinalis L.) [DC 17 (1949)]
I-7, III-2-1
|
24364 |
pissebed |
kelderrat:
kelderrat (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
kelderrat (L269p Blerick),
keldervarkentje:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
kelderverkske (L269p Blerick),
pissebed:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
pissebed (L269p Blerick)
|
Hoe noemt u de keldermot, pissebed (kelderoog, varkentje, stekelvarken, steenmot, zespoter, varkensbeest) [N 83 (1981)] || pissebed, keldermot [GV K (1935)]
III-4-2
|