21332 |
samenspannen |
heulen:
heule (L269p Blerick),
huule (L269p Blerick),
mèt eemand heulen (L269p Blerick),
overhouden:
met eemand euverhalde (L269p Blerick)
|
heulen (met iemand) [SGV (1914)] || samenspannen met iemand [heulen, houden] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18294 |
sandaal |
sandaal:
sandaal (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
sandaal [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24682 |
sap in planten |
sap:
sap (L269p Blerick)
|
Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33584 |
sap van een vrucht |
sap:
sap (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
Het sap van een vrucht (sap, tocht). [N 82 (1981)] || Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
I-7
|
21028 |
saus |
saus:
sówz (L269p Blerick)
|
saus [RND]
III-2-3
|
21025 |
savooiekool |
savooie:
sevoeie (L269p Blerick),
savooiekool:
savoeie koël (L269p Blerick),
savooiemoes:
sevoeije moos (L269p Blerick),
schelkenmoes:
schalkemoos (L269p Blerick)
|
[N Q (1966)]De witgele sluitkool met gekrulde bladeren; savooikool, die zeer dicht geplant wordt en zonder vaste krop geoogst (schelk). [N 82 (1981)] || savooie kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
23230 |
scapulier |
scapulier:
ein skabbeleer (L269p Blerick),
schabbelier (L269p Blerick),
skabbelie:r (L269p Blerick),
⁄n schabbuleer (L269p Blerick),
⁄n sjabbeleer (L269p Blerick)
|
Scapulier (schouderkleed) [skabbeleer]. [N 07 (1961)]
III-3-3
|
31806 |
schaaf |
schaaf:
sxāf (L269p Blerick)
|
Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.]
II-12
|
32270 |
schaafbank, voegbank |
strijkbank:
strīk˱baŋk (L269p Blerick)
|
Zware, houten balk, waarin één of twee opwaarts gerichte schaafbeitels zijn aangebracht. De schaafbank steunt aan één zijde op twee poten; de andere zijde rust op de grond. Op de schaafbank krijgt de duig zijn definitieve vorm. [N E, 18; N E, 19a; N 53, 83; A 32, add.]
II-12
|
32294 |
schaafmes voor de binnenrand |
blaaimes:
blājmɛts (L269p Blerick)
|
Een mes met een verhoudingsgewijs klein, gebogen blad en twee handvatten dat wordt gebruikt voor het vlakmaken van de binnenrand van een vat. Zie ook afb. 220 en het volgende lemma. [N E, 35c; N E, 36; A 32, 4; monogr.]
II-12
|