e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaatsijzer schaatsijzer: schaatsiezers (Blerick) Noemt men het stalen onderdeel, dat over het ijs glijdt en dat geregeld geslepen moet worden, met een afzonderlijk woord? Zo ja, hoe luidt dit? [DC 23 (1953)] III-3-2
schaden (ww.) schaden: schaaien (Blerick) schaden (ww.) [SGV (1914)] III-1-4
schaduw, lommer schaduw: de schaduw (Blerick), schaduw (Blerick, ... ), scháádŏĕw (Blerick), scheem: scheem (Blerick), toep: den toep (Blerick), uit de zon: oet de zon (Blerick), (wordt omschreven; geen woord bekend voor schaduw).  oet de zón (Blerick) (de) schaduw [DC 23 (1953)] || (in) de schaduw (zitten) [DC 49 (1974)] || schaduw [DC 42B (1967)], [SGV (1914)] || schaduw (donkere vlek achter een persoon) [DC 49 (1974)] || schaduw (lommer) [RND] III-4-4
schaften schaften: schafte (Blerick, ... ) Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)] || schaften [SGV (1914)] III-3-1
schafttijd koffie: kofi (Blerick), schafttijd: schafttied (Blerick) schafttijd [RND], [SGV (1914)] III-3-1
schande schande: schande (Blerick) schande [SGV (1914)] III-3-3
schapenhorzel schaapsteek: schaopstäke (Blerick) schapenhorzel (larven in de neusholte) [DC 18 (1950)] III-4-2
schapenvet schapenvet: Syst. WBD  schaopevet (Blerick) Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)] III-2-3
schapestal, schaapskooi schaapskooi: sxǭpskȳi̯ (Blerick), schaapsstal: sxǭps[stal] (Blerick) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
scharrelen scharren: sxɛrǝ (Blerick) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12