19045 |
schaterlachen |
schateren:
schatere (L269p Blerick)
|
schaterlachen; inventarisatie gebruik [N 38 (1971)]
III-1-4
|
21432 |
schatten |
in een roes:
Van Dale: roes, 3. iets bij de roes kopen of verkopen, ongeteld, voetstoots, zoals het daar is.
in enne roes (L269p Blerick),
schatten:
schatte (L269p Blerick)
|
het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17800 |
schede |
schede:
scheej (L269p Blerick),
vagina:
vagina (L269p Blerick)
|
Schede: het buisvormige deel van de vrouwelijke geslachtsorganen dat toegang verleent tot de baarmoederhals, vagina (slot, foeter, keet, schede). [N 84 (1981)] || scheede [SGV (1914)]
III-1-1, III-2-1
|
34115 |
schede van de koe |
lijf:
līf (L269p Blerick)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
25016 |
scheef, niet recht |
scheef:
scheif (L269p Blerick),
schuin:
schuun (L269p Blerick)
|
van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17729 |
scheel zien |
scheel kijken:
schael kieke (L269p Blerick),
scheel zien:
scheel zien (L269p Blerick)
|
Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op eenzelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, blieken, een bloem op het oog hebben). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17774 |
scheen |
scheen:
scheen (L269p Blerick)
|
scheen [SGV (1914)]
III-1-1
|
18402 |
scheermes |
scheermes:
schaermets (L269p Blerick)
|
een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
34587 |
schei |
geschei:
gǝsxęi̯ (L269p Blerick),
schei:
sxęi̯ (L269p Blerick)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
19070 |
schelden, schimpen |
schampen:
schampen (L269p Blerick),
schelden:
schelde (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
schimpen:
schimpen (L269p Blerick)
|
schelden [DC 47 (1972)], [SGV (1914)] || schimpen [SGV (1914)]
III-1-4
|