e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
scherp kijken mieren: miere (Blerick), scherp kijken: scherp kieke (Blerick), spinzen: spienze (Blerick) kijken: scherp kijken [miere, blieke] [N 10 (1961)] III-1-1
scherp luisteren luisteren: luustere (Blerick), scherp luisteren: scherp loestere (Blerick) [N 84 (1981)] III-1-1
scherp, snede snede: van een mets  snee (Blerick) De snijkant van een mes (snee, scherp, waad) [N 79 (1979)] III-2-1
scherpe boterbloem boterbloempje: idiosyncr.  bŏtterbleumke (Blerick) Scherpe boterbloem (ranunculus acris 20 tot 90 cm groot. De stengels zijn behaard; de bladeren zijn handvormig gedeeld of gespleten met gelobde slippen, ze zijn langgesteeld, tevens behaard; de bloemen zijn vrij groot, met ronde steeltjes en zijn goudge [N 92 (1982)] III-4-3
scheuken jeuken: jø̄kǝ (Blerick) Het zich wegens jeuk wrijven, gezegd van dieren. [S 31] I-11
scheukpaal jeukpaal: jø̄kpǭl (Blerick), schuurpaal: sxōrpǭl (Blerick) Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.] I-11
scheurbuik scheurbuik: scheurboek (Blerick), scheurbuik (Blerick) Scheurbuik: ziekte die ontstaat door gemis van vers fruit en verse groente en die zich openbaart door zwellingen en bloedingen van het tandvlees, het losstaan der tanden, etc. (scheurbot, blauwschuit, scorbuut). [N 84 (1981)] III-1-2
scheut kiem: kēm (Blerick), scheut: sxø̄t (Blerick), uitloper: ū.tlø̄i̯pǝr (Blerick) Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22] I-5
schielijk vallen keukelen: kukele (Blerick) vallen, Snel, schielijk ~ (brussen). [N 84 (1981)] III-1-2
schieten schieten: scheten (Blerick) schieten [SGV (1914)] III-3-1