e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sneep meerkat: maerkat (Blerick), mēērkat (Blerick) Hoe noemt u de sneep: een beenvis met een blauwzwarte rug en rossige vinnen; de bovenkaak steekt boven de onderkaak uit (sneep, koemuil, streepaal, meerkat, weerkat, melkoors, blag) [N 83 (1981)] III-4-2
sneeuwbal sneeuwbal: sniebal (Blerick), sniebel goeie (Blerick), snieebal (Blerick) Een bal van samengepakte sneeuw [sneeuwbal, jupke]. [N 88 (1982)] || Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)] III-3-2
sneeuwbui sneeuwbui: snĕĕjbuuj (Blerick), sniëjbuuj (Blerick), ’n snie.buuj (Blerick), sneeuwvlaag: snĕĕjvlaag (Blerick), snĕĕjvlei (Blerick) sneeuwbui, sneeuwvlaag [sneeuwvlei] [N 22 (1963)] III-4-4
sneeuwen sneeuwen: snie-je (Blerick), snieë (Blerick), snieëje (Blerick), snêje (Blerick), Opm.: de ie netals in hier.  snieje (Blerick) sneeuwen [DC 03 (1934)], [SGV (1914)] III-4-4
sneeuwklokje sneeuwklokje: -  snie klökske (Blerick), idiosyncr.  sniējklökske (Blerick) sneeuwklokje [DC 60a (1985)] || Sneeuwklokje (galanthus nivalis). Bolplantje. De bloem staat alleen op een stengel die boven de beide bladeren uitsteekt. De buitenste bloemdekblaadjes zijn eivormig; de binnenste hartvormig met een diepe bocht, aan de buitenzijde met een halve maanvormig [N 92 (1982)] III-4-3
sneeuwx sneeuw: snie.je (Blerick), sniej (Blerick), snie͂ (Blerick), sniëj (Blerick), sniën (Blerick), snĭĕeje (Blerick), snĭĕjjə (Blerick), snêê (Blerick), ps.1: letterlijk overgenomen; boven de ö staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken. Of de laatste letter toch omspellen: snie-$? ps.2: onder de ie-ö staat nog een boog; weet niet wat invuller hiermee bedoelt.  snie-ö (Blerick) sneeuw [DC 03 (1934)], [RND], [SGV (1914)] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)] III-4-4
snel, vlug rap: rap (Blerick), vinnig: vinnig (Blerick) snel, vlug [greppig, vinkig, vinnig] [N 91 (1982)] III-4-4
sneuvelen sneuvelen: sneuvele (Blerick, ... ) in de oorlog omkomen [sneven, sneuvelen] [N 90 (1982)] III-3-1
snijbank, werkbank ezel: ē̜zǝl (Blerick) De bank waarop de duigen worden bewerkt. Er zijn diverse uitvoeringen van de snijbank, maar meestal bestaat ze uit een werkblad op vier poten dat op een, eveneens van vier poten voorziene, zitbank is bevestigd. In het werkblad en de daaronder geplaatste bank bevindt zich een sleuf waarin een, om een as draaibare, houten stijl is aangebracht. Aan de bovenzijde van de stijl is een klemkop bevestigd, aan de onderzijde een trede. De kuiper zit schrijlings op de zitbank en bedient met zijn voet door middel van de trede de klemkop waarmee het te bewerken materiaal op het werkblad wordt vastgeklemd. Zie ook afb. 212. De snijbank werd oorspronkelijk ook gebruikt door de hoepelmaker. Het hout voor de hoepels werd op deze bank op dikte en maat gesneden. Vgl. ook het woordtype repenbank. [N E, 18; A 32, 1; monogr.] II-12
snijbiet snijreube: (mv)  snii̯rø̄bǝ (Blerick) Beta vulgaris L. var. cicla L. De snijbiet is een variëteit van de voederbiet speciaal gekweekt voor het blad dat als spinazie kan worden gebruikt. Evenals rode biet hoort de snijbiet eerder bij de moestuin- dan bij de akkergewassen. Het lemma staat toch hier vanwege de "lexicale nabijheid" met andere bieten en knollen. [A 13, 2d; monogr.] I-5