e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spuwbakje, kwispedoor spijbakje: speejbekske (Blerick) Spuwpotje of -bakje (spuwbakje, tufbak, speekbak, kwispedoor, kwispeldoer) [N 79 (1979)] III-2-1
staal monster: monster (Blerick), proef: (bij vlees).  proof (Blerick) kleine hoeveelheid van een koopwaar die aan de koper getoond wordt om hem over de kwaliteit te laten oordelen [staal, monster, kantje] [N 89 (1982)] III-3-1
staan staan: staon (Blerick, ... ), stoan (Blerick), stōn (Blerick) staan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] III-1-2
staart staart: stert (Blerick, ... ), stɛrt (Blerick, ... ) [A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60] I-11, I-9, III-4-2
staartkoord staarttouw: stɛrttǫu̯w (Blerick) Koord waarmee men op stal de staart van de koe vastbindt. [N 3A, 14g] I-11
staartkwast kwast: kwas (Blerick), poes: pūs (Blerick) Kwastig uiteinde van de staart. [N 3A, 114] I-11
stad stad: stad (Blerick), stat (Blerick) stad [RND], [SGV (1914)] III-3-1
stadsomroeper omroeper: umrooper (Blerick), stadsomroeper: stadsumrooper (Blerick) de persoon die in een stad of dorp gemeentelijke berichtgeving mondeling bekend maakt [stadsomroeper, belleman] [N 90 (1982)] III-3-1
stal stal: sta.l (Blerick), stal (Blerick) Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim] I-6
stalband halsband: hals˱bant (Blerick) Leren band om de hals van het paard, waaraan de lijn of teugel wordt vastgemaakt om het op stal vast te binden. Vergelijk ook lemma Halster. [JG 1a; N 8, 91; N 13, 18b] I-10