22683 |
tromp? |
feep:
feep (L269p Blerick),
rolfeep:
rolfeep (L269p Blerick)
|
Een fluitje met een stalen veer die uitrolt als op het fluitje geblazen wordt [tromp]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22672 |
trompet |
toet:
tūət (L269p Blerick),
treut:
trōͅt (L269p Blerick),
trompet:
trompet (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick)
|
Het koperen blaasinstrument met een schetterende, doordringende toon [trompet, toet]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
18857 |
troosten; troost |
troosten:
troasten (L269p Blerick)
|
troosten [SGV (1914)]
III-1-4
|
33595 |
tros vruchten |
rits:
n, rits (L269p Blerick),
tros:
tros (L269p Blerick)
|
Een tros van twee of meer vruchten (resel, rist, tros, klis, trobbel, trossel, troppel, ritsel, bak, trochel). [N 82 (1981)]
I-7
|
33959 |
trossen |
pluisels:
plȳzǝls (L269p Blerick)
|
Gekleurde kwasten boven op het haam. [N 13, 13]
I-10
|
20384 |
trouwen |
trouwen:
trouwe (L269p Blerick)
|
door het huwelijk verenigd worden; trouwen [sjanken, sanksen, berinnen, trouwen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18690 |
trouwpak |
trouwpak:
trouwpak (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick)
|
trouwkostuum [t trouwdinge, trouwpak] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18169 |
trui |
tricot (fr.):
tricot (L269p Blerick),
trui:
trui (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick,
L269p Blerick,
L269p Blerick,
L269p Blerick),
truij (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick)
|
damestrui, kledingstuk zonder knopen [N 23 (1964)] || trui [maljo, sjtump, tricot] [N 23 (1964)] || Zou die trui goed blijven in de was? [DC 40 (1965)]
III-1-3
|
18083 |
tuberculose |
t.b.c.:
t.b.c. (L269p Blerick),
tering:
taering (L269p Blerick),
tearing (L269p Blerick),
tē̜reŋ (L269p Blerick)
|
Een besmettelijke ziekte die ontstaat doordat tuberkelbacteriën in het lichaam van het dier geraken. De besmetting kan op verschillde wijzen gebeuren: direct, doordat de smetstof met de ingeademde lucht of het opgenomen voedsel van lijders aan tuberculose belandt in het lichaam van gezonde stalgenoten; indirect, doordat de smetstof via zuivelfabrieken met de melk van het ene bedrijf op het andere terechtkomt. Het is een slepende ziekte. Zie ook het lemma ''tuberculose'' in wbd I.3, blz. 483.' [N 3A, 85a; N 52, 17a; A 48A, 30a] || Tuberculose: infectieziekte veroorzaakt door de tuberkelbacil die vrijwel alle organen kan aantasten, meestal echter de longen (tering, teer, loosziekte). [N 84 (1981)]
I-11, III-1-2
|
34289 |
tuieren |
tuieren:
tȳrǝ (L269p Blerick)
|
Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.]
I-11
|