19779 |
verwarmen, stoken |
stoken:
staoke (L269p Blerick),
stoake (L269p Blerick),
stōāke (L269p Blerick)
|
stoken [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
24497 |
verwelken |
verslakkeren:
verslakkere (L269p Blerick),
verwelken:
verwelke (L269p Blerick)
|
Slap worden en geur en kleur verliezen, gezegd van bloemen (Slekkeren, verwelken, verflensen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20304 |
verwend kindje |
verwende aap:
verwinden aap (L269p Blerick)
|
een bedorven, door en door verwend kind [babaard, babbe, kinnebaba] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
30026 |
verzopen kalk |
verzopen:
vǝrzǭpǝ (L269p Blerick)
|
Kalk waaraan tijdens het blussen teveel water is toegevoegd waardoor deze te sterk afkoelt. [N 30, 34; monogr.]
II-9
|
30014 |
verzopen mortel |
verzopen spijs:
vǝrzǭpǝ [spijs] (L269p Blerick)
|
Mortel waar teveel water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.]
II-9
|
23312 |
vespers |
vesper (lat.):
də vɛspər (L269p Blerick)
|
de vespers [RND]
III-3-3
|
18277 |
vest |
kamizool (<fr.):
kamezaol (L269p Blerick),
kamizooltje (<fr.):
kaemezaölke (L269p Blerick),
vest:
ves(t) (L269p Blerick),
vest (L269p Blerick),
vesting:
vesting (L269p Blerick),
vestje:
vesje (L269p Blerick),
wal:
wal (L269p Blerick),
wál (L269p Blerick)
|
de aarden wal rondom een stad of gracht [vesting, vest] [N 90 (1982)] || herenvest zonder mouwen met knopen [wes, west, weemeske, kolder, kamezool, zjielle, ziep, sentje [N 23 (1964)] || vest (kleedingstuk) [SGV (1914)]
III-1-3, III-3-1
|
18533 |
vestzakje |
vestjestasje:
vesjesteske (L269p Blerick),
vestjestes (L269p Blerick),
vestjesteske (L269p Blerick)
|
vestzakje [ziepzekse, weemesteske, vestjestes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34054 |
vet te mesten stierkalf |
hokkeling:
hǫkǝleŋ (L269p Blerick)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (kalf) het lemma ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 75a]
I-11
|
34070 |
vet te mesten vaars |
mastrind:
masreŋk (L269p Blerick)
|
[N 3A, 75c]
I-11
|