e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) beer: beer (Blerick), bir (Blerick), bięr (Blerick), bēr (Blerick), bīr (Blerick) De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
volwassen, volgroeid volwassen: volwasse (Blerick) volwassen; volgroeid, de volle wasdom bereikt hebbend [volwassen, volslagen] [N 86 (1981)] III-2-2
vonk vonk: vônk (Blerick) Brandend of gloeiend deeltje dat ergens afvliegt (kester, vonk, geinster, sprankel, kleister) [N 79 (1979)] III-2-1
voogd voogd: voog (Blerick), voog(d) (Blerick) iemand aan wie door de wet, de rechter of bij testament de taak is opgedragen om voor de belangen van de minderjarige kinderen te zorgen en hen te vertegenwoordigen i.p.v. de ouders [voogd, mommer, momber, mombaar, toeziender] [N 87 (1981)] || voogd [SGV (1914)] III-2-2
vooraanstaande autoriteit: autoriteit (Blerick), hoge, een ~: hōēge piet (Blerick) een persoon van veel betekenis in een plaats [peris] [N 90 (1982)] III-3-1
voorhamer zware hamer: zwǭrǝ hāmǝr (Blerick) Zware ijzeren hamer met een lange steel die wordt gebruikt om breuksteen stuk te slaan. Zie ook afb. 13. [N 30, 18c] II-9
voorklauw voorhoef: vø̄rhōf (Blerick), voorklauw: vø̄rklau̯w (Blerick), voorpoot: vø̄rpūt (Blerick), voorzool: vø̄rzǭl (Blerick) Het voorste deel van de hoef. [N 3A, 119b] I-11
voorknie knie: knē (Blerick) Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11] I-9
vooroverduikelen duikelen: duukele (Blerick), dūkele (Blerick), dûûkele (Blerick), kopje keukelen: kupke kukele (Blerick), tuimelen: tømele (Blerick), vooroverschieten: veur över scheete (Blerick) duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)] || tuimelen [SGV (1914)] III-1-2
voorpoten met dikke knie stalbenen: stalbɛi̯n (Blerick) [N 3A, 143; monogr.] I-11